Dr. Bart Jan Spruyt: Van ons wordt onvoorwaardelijke liefde tot Israël gevraagd
Het conflict in het Midden-Oosten draait uiteindelijk om Israël. En daarom om ons. Dat althans staat te lezen in een oud maar verassend actueel preekje van een nogal aparte dominee.
Ds. G. Hette Abma belde aan. Dat is opmerkelijk en niet opmerkelijk. Het is niet zo opmerkelijk omdat ds. Abma en ik op slechts enkele honderden meters afstand van elkaar wonen. Vanuit zijn appartement aan de Bleulandweg kan hij bijna bij mij naar binnen kijken. Het is opmerkelijk wanneer we bedenken dat ik niet tot zijn Sint-Janschapen heb behoord en, vooral, wanneer we bedenken dat hij zeer ernstig ziek is. Hij stond aan mijn voordeur met een doos boeken onder zijn arm, die hij mij wilde geven: preken van Dirk Rustige, prediker te Hierden, die, zo vermoedde ds. Abma, bij mij in goede handen zouden zijn omdat ik me zo intensief met ds. Doornenbal heb beziggehouden. We hebben samen een (heel klein) glaasje wijn gedronken en, dacht ik, betekenisvolle woorden gewisseld. En die boeken zal ik koesteren.
Die Dirk Rustige (1889-1963) was een aparte. Zijn preken („sermoenen”, zei hij zelf) kwamen uit Niemandsland, „het randgebied tussen de kerkelijke conflicten”, „het huis van het verlangen.” Hij stond namelijk helemaal op zichzelf, in een klein kerkje aan de weg tussen Nunspeet en Harderwijk. Het minste wat je van zijn preken kunt zeggen is dat ze, qua inhoud, strekking en dictie, hoogst origineel zijn, en kohlbruggiaans in hun radicaliteit.
Veel vrienden had hij niet. Hij was een outcast, en behoorde tot het geslacht van de aardwormen en de underdogs dat door ds. Doornenbal zalig is verklaard. Doornenbal ging dus ook gewoon, tegen alle waarschuwingen in van mensen die het heel aardig met hun eigen vroomheid hadden getroffen, bij hem op bezoek, en had met hem een gesprek zoals hij dat maar twee keer in zijn leven heeft gehad (het andere was met zijn catechisant en latere predikant Henk Riphagen). Rustige keek dwars door hem heen en kende het geheim van zijn leven. Wat dat was, daar zou Doornenbal nooit iets over zeggen. Maar de ontmoeting leidde een hechte vriendschap in, waar Doornenbal memorabele woorden aan heeft gewijd. (Wie meer wil weten over Rustige: A. Bel heeft in 2014 twee artikelen aan hem gewijd in het blad Oude Paden).
Rustige was een bevindelijk, mystiek prediker, maar van een soort die zelfs bij prof. K. H. Miskotte waardering opriep. Niet dat Doornenbal daar nou zo van onder de indruk was. Het was mooi dat Miskotte begreep wat Rustige kon betekenen „voor aangevochten zielen in hun nood”, maar dat Rustiges exegese verschrikkelijk en zijn stijl abominabel was, dat had Miskotte nou niet moeten zeggen. De exegese van de professor zelf was „volmaakt verschrikkelijk” en zijn stijl nog erger.
De preken van Rustige verschenen in bundels met nogal opmerkelijke titels: ”Rijpe vijgen” en ”Gekneusde olijven” bijvoorbeeld. Ik heb er al wat in zitten neuzen, en ik kan ze iedereen aanraden. Ik las als eerste, op aanraden van ds. Abma, een preek over Psalm 122:6: „Bidt om de vrede van Jeruzalem.” De preek dateert uit de zomer van 1958 en vond zijn aanleiding in de crisis in het Midden-Oosten die iedere christen ter harte moest gaan. Want: „Het gaat in het Midden-Oosten niet over Arabië, het gaat niet over Syrië, het gaat niet over Irak, het gaat niet over de Libanon. Maar het gaat over Jeruzalem. En over het volk Israël. Daar gaat het om.”
En daarom gaat het ook direct de christenmens aan, want „de christenheid van alle eeuwen staat in de schuld tegenover Israël.” Laks en geesteloos en biddeloos heeft de kerk langs Israël heen geleefd, vanuit de onverschillige gedachte dat de Joden hun Koning en Zaligmaker hadden verworpen en daarmee zichzelf.
Het is waar, zegt Rustige, dat Gods oordelen Israël hebben getroffen, maar net zo waar is dat Jeruzalem en Israël zijn gebleven. En de beloften van God aan Israël zijn een „blijvende werkelijkheid”: het bloed van de meerdere Abel roept niet om wraak maar om verzoening van Israël als volk. (Nogal wat passages in deze preek zijn met potlood aangestreept, en wie de prediking van ds. Abma kent, weet wie ze daar heeft neergezet.)
Bovendien, is dit niet een overeenkomst tussen Israël en ons, dat wij, net als zij destijds, zelf koning en zelf de knecht des Heeren willen zijn? Ook wij hebben Hem verstoten omdat wij onszelf willen handhaven en in vijandschap tegen het kruis van Christus geboren zijn. En dus is de weg die wij moeten afleggen om tot God te komen dezelfde als de weg van Israël: door de oven van de beproeving, de verlating en de verberging, en de loutering van de geschiedenis. Dan kan het ook niet anders of we zullen Jeruzalem beminnen en het volk van Israël alleen maar het allerbeste gunnen, zeker wanneer we het Joodse volk met zijn rug tegen de muur zien staan als alle volkeren zich tegen hem opmaken. Want de Joden staan in het land der belofte „onder de eden en toezeggingen van God.” Daarom „liggen wij vaster aan de Jood dan wij denken”, en „Jeruzalem ligt ons nader aan het hart dan we zelf denken.”
Bij het huidige conflict in het Midden-Oosten (ook in een eventuele post-IS-periode) zal het, weten we, vroeg of laat opnieuw om Israël gaan. En dus om ons. Onvoorwaardelijke liefde tot Israël wordt van ons gevraagd. Omdat wij dezelfde weg gaan als zij, tot het buigen van onze knieën voor de Messias. (En wat een geweldige predikers van het Evangelie, zo hoorde ik recent een proponent in een evangelisatie zeggen, zullen deze bekeerde Joden dan zijn, doorwrocht als zij zijn in het Oude Testament!) Loyaliteit dus ook, omdat Israël onze oudste broer is en zijn bestaan en ons bestaan onopgeefbaar tot elkaar behoren. Niet dat we het nu allemaal al zien, zei Rustige. God zwijgt. Maar dat doet Hij in Zijn liefde.