Niet alles is een illusie
Titel:
”De asielzoeker”
Auteur: Arnon Grunberg
Uitgeverij: Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2003
ISBN 90 388 2705 9
Pagina’s: 352
Prijs: € 17,50. Een van de leerstellingen van het christendom is de paradox dat een mens zichzelf moet vergeten om gelukkig te worden. Het geldt zowel voor het natuurlijke als voor het geestelijke. Vooral C. S. Lewis heeft daarop in zijn boeken nadruk gelegd. Hij gebruikt daarvoor ergens het woord ”selfforgetfulness”, een uitdrukking die te vertalen is als ”zelfvergetelheid”. Men moet daarbij echter niet denken aan een toestand van totale ledigheid. Het gaat om een ledigheid die gevuld is met iets van buiten het ik: muziek, een verhaal, een landschap, een andere mens, en allermeest God.
Het is opvallend dat in ”De asielzoeker”, de nieuwe roman van Arnon Grunberg, meteen op de eerste bladzijden zinnen staan die over hetzelfde thema gaan. Over de hoofdpersoon, Christian Beck, staat er: „Jarenlang heeft hij geprobeerd zichzelf gelukkig te maken, maar dat was een doodlopende weg. Wie zichzelf probeert gelukkig te maken komt op een verroest zijspoor terecht, het nastreven van eigen geluk komt neer op het binnendringen van de hel. Op een dag, zo’n tien jaar geleden, besloot hij zijn vrouw gelukkig te maken, ook als dat betekende dat hij zijn eigen verlangens geweld moest aandoen. Ze kwamen hem hoe dan ook steeds ridiculer voor, die verlangens van hem, insecten waren het, absurd in hun onverzadigbaarheid, onvermoeibaar als mieren, een plaag, dat waren die verlangens van hem geweest.”
Beck heeft zijn eigen geluk dus afgezworen, en ook zijn ambities: die kwamen „uit dezelfde vergiftigde bron.” Verhalen schrijven doet hij daarom niet meer. Hij is vertaler geworden, vertaler van gebruiksaanwijzingen in het Duitse Göttingen - het toppunt van onopvallendheid. Beck woont samen met zijn vrouw (met wie hij niet getrouwd is). Het verhaal dat over hen wordt verteld, kan in al zijn absurditeit kort worden samengevat. De vrouw van Beck is ongeneeslijk ziek. Vrij snel na die boodschap te hebben gekregen trouwt ze met een Algerijnse asielzoeker om hem een verblijfsvergunning te verschaffen (een raar soort liefdadigheid, die ze steeds aan de dag legt). Beck, zijn vrouw en de asielzoeker trekken vervolgens gedrieën op. Beck slaapt onder de kapstok. Zijn vrouw wil nog graag geitenkaas leren maken. Beck regelt een verblijf op een geitenboerderij in Frankrijk. Na de terugkomst in Göttingen overlijdt zijn vrouw; de asielzoeker verdwijnt, hij gaat de Berbers helpen bevrijden.
Isolement
Wordt Beck gelukkig door zijn eigen geluk te vergeten, door het geluk van zijn vrouw te zoeken? Vanaf het begin gelooft de lezer daar niet in. Over hun relatie wordt gezegd: „Ze delen elkaars geur, elkaars verleden, elkaars bed, elkaars eenzaamheid, dat laatste misschien meer nog dan al het andere. Eenzaamheid deel je zwijgend, er komt een zekere berusting bij kijken, je weet dat je isolement niet verder kan worden opengebroken dan deze paar scheuren, je hebt de grenzen van wat ”ontmoeting” kan worden genoemd bereikt, dichterbij zal de ander nooit komen. Dichterbij is een illusie, nog dichterbij is gevaarlijk.” Elkaars eenzaamheid delen: treffender kan de troosteloosheid van Grunbergs ideeën en van ”De asielzoeker” niet worden geformuleerd.
Dit nieuwste boek lijkt een vervolg op ”Fantoompijn” (2000), in die zin, dat Beck begint waar de hoofdpersoon van ”Fantoompijn” was geëindigd. Diens bestaan was een ononderbroken toneelspel geweest, voor het publiek van de mensen om hem heen. ”Fantoompijn” eindigde met zijn vlucht uit dat leven, het alleenzijn in: „Hier hoefde je voor niemand meer te bestaan, eindelijk verlost van die onmogelijke opdracht. Hier bestond je alleen voor het Museum van de Eenzaamheid. Ik was de suppoost, ik scheurde de kaartjes, en ik deed de rondleidingen.”
De plek van illusieloosheid bij uitstek is voor Beck het bordeel. Daar wordt ’liefde’ verkocht, met andere woorden: daar wordt de ware aard van dit grote woord zichtbaar. Liefde is een illusie, eigenbelang is de waarheid, volgens Beck. En toch - in ”Fantoompijn” gebeurde iets vergelijkbaars - juist in de Israëlische ’salon’ die Beck frequenteert, juist daar waar elke illusie overduidelijk een illusie is, juist daar gebeurt iets wat niet klopt volgens Becks ideeën. De dame die Becks voorkeur heeft, ongezond, weerzinwekkend, lelijk als ze is, doet een wanhopig beroep op hem, op zijn menselijkheid. Beck reageert door haar met een schroevendraaier een oog uit te steken. Dichterbij was gevaarlijk…
Zinloosheid
Op de aangrijpende slotbladzijden blijkt dat Becks vrouw ook een appèl heeft gedaan op iets in hem wat zachter is dan zijn illusieloze theorieën zeggen. Hij praat tegen zijn al gecremeerde vrouw: „Ik heb mijn best gedaan om je met rust te laten, maar het is me niet gelukt. Ik kan je niet alleen laten, ik heb het geprobeerd, ik heb alles gedaan wat ik kon, maar het gaat niet. Dat moet je toegeven, dat het niet gaat. Dat zie je toch?” Beck verlaat dan zijn huis, in haar nachthemd en op haar slippers, en gaat op een bankje in een park zitten, terwijl de regen hem doorweekt - in afwachting van de broeders die zich over hem zullen ontfermen.
Het is eigenlijk verbazingwekkend dat Grunberg in Nederland zo populair is. Hij is een auteur die onophoudelijk hamert op de leegte van de rusteloze zoektocht naar het eigen geluk, die dat als een illusie aan de kaak stelt. Waarschijnlijk kijken veel mensen niet door zijn absurdistische humor heen (of begrijpen die niet echt), of zien ze hem vooral als de schertsfiguur die hij in de media speelt. Ik heb echter de indruk dat Grunberg wel degelijk op het scherp van de snede schrijft. Het moet gezegd worden: in elk boek van hem staan bladzijden die velen terecht ongelezen willen laten; Grunbergs wereld is van een beklemmende zinloosheid; maar ook: wie zijn romans aandachtig leest, voelt zich gedrongen ze serieus te nemen.
Tijdgeest
Het is daarom spijtig dat ”De asielzoeker” topzwaar van puntigheden is. Vrijwel op elke bladzijde, soms per alinea, wordt het verhaal onderbroken door beschouwingen van de auteur. Als Beck zijn enkel verzwikt maar geen tijd heeft om de pijn echt te voelen, komt Grunberg er tussendoor: „De meeste pijn dringt pas langzaam tot je door, sommige pijn doet er zelfs jaren over, decennia.” Zulke passages halen niet alleen de vaart uit het verhaal; ze zijn ook met veel behagen geformuleerd - en om met behagen te worden geformuleerd zijn Grunbergs waarheden net even te vreselijk. ”Fantoompijn” was een aangrijpender boek, en het is veelzeggend dat het honderd bladzijden dunner was. Alle spitsvondig verwoorde illusieloosheid gaat je niet alleen de keel uithangen, maar geeft per saldo aan ”De asielzoeker” iets onwaarachtigs mee.
Het meest opvallend in deze roman is dat de werkelijkheid de theorieën van Beck tegenspreekt. Of hij er nu blij mee is of niet, er lijkt meer te zijn dan eenzaamheid en eigenbelang. Dat inzicht daagt Beck na een lange weg van ontmaskeringen. Daarom is Grunberg enerzijds een erg kritische schrijver ten opzichte van de tijdgeest; anderzijds zou het inzicht van Beck wel eens een vingerwijzing kunnen zijn naar de ware aard van de mens.