Nederland, neem leiding in strijd tegen ondervoeding
In de strijd tegen ondervoeding zijn belangrijke stappen gezet, maar er moet echt harder gewerkt worden om honger in 2030 de wereld uit te hebben. Nederland kan daarin een voortrekkersrol spelen, betoogt Pim Kraan.
In de zware strijd tegen ondervoeding zijn de afgelopen 25 jaar grote successen geboekt. De ondervoeding is wereldwijd gehalveerd, en het aantal kinderen dat te maken krijgt met chronische ondervoeding (”stunting”) is met een derde gedaald.
Indrukwekkende resultaten, maar ze zijn enigszins misleidend want de regionale verschillen zijn groot. In het opkomende China nam de ondervoeding af, maar in regio’s in Afrika nam ze juist toe, onder meer door klimaatveranderingen. Nog altijd sterven er jaarlijks 3,1 miljoen kinderen aan de gevolgen van ondervoeding. Dat is elke paar seconden één verloren mensenleven. Wereldwijd zijn naar schatting nog altijd 795 miljoen mensen ondervoed, onder wie 159 miljoen kinderen.
De vraag dringt zich dan ook op of de afgelopen 25 jaar de kwetsbaarste mensen de vruchten van het gevecht tegen ondervoeding wel hebben geplukt. Waren het ook de allerarmsten, en de kinderen en hun families in de meest afgelegen gebieden? Of zijn vooral kinderen geholpen die het makkelijkst te bereiken waren?
Eerder dan trots achter te overleunen moeten we juist nu stappen zetten om ook de moeilijkst bereikbare kinderen en hun ouders te steunen. Niet omdat wij dat zeggen, maar omdat we het met z’n allen hebben afgesproken. Een van de VN-werelddoelen die eind september 2015 zijn vastgesteld is immers dat honger en ondervoeding in 2030 de wereld uit zijn. Daaronder valt ook de chronische ondervoeding bij kinderen.
Een jaar later moeten we echter vaststellen dat als het blijft gaan zoals nu, het doel bij lange na niet gehaald wordt; 129 miljoen kinderen onder de vijf jaar zullen dan –bij onveranderd beleid– nog steeds kampen met chronische ondervoeding omdat ze onvoldoende essentiële voedingsstoffen binnenkrijgen. Dat betekent dat ze een te laag gewicht hebben, vatbaarder zijn voor ziektes en dat ze een grotere kans hebben op een beperktere hersenontwikkeling. Ze presteren minder op school en lopen een groter risico op hart- en vaatziekten. Zo is er in toenemende mate een kloof aan het ontstaan tussen de meest kwetsbare kinderen en de groep die zich in een gunstiger maatschappelijke positie bevindt.
De strijd tegen ondervoeding lijkt echter juist nu, op het moment dat er gas bijgegeven moet worden, te stagneren. Op de Nutrition for Growth-top in Londen in 2013 zijn belangrijke stappen gezet, maar dezelfde top in juli van dit jaar in Rio was een mislukking. De volgende top zal waarschijnlijk pas in 2020 plaatsvinden, maar het onderwerp is te belangrijk om zo lang te wachten.
Als we dit probleem niet aanpakken vanuit sociaal oogpunt, laten we het dan op z’n minst doen vanuit economische overwegingen; elke dollar die via effectieve programma’s gestoken wordt in de aanpak van ondervoeding, levert op termijn 16 dollar op, aldus het International Food Policy Research Institute. Niet voor niets is het uitbannen van honger en ondervoeding door topeconomen aangemerkt als een van de belangrijkste en vooral effectiefste werelddoelen.
Nederland kan hierin een leidende rol spelen. Ons land is nu al een belangrijke aanjager van het uitbannen van ondervoeding in 2030; het wil in 2017 10 miljoen en in 2030 zelfs 32 miljoen mensen helpen met verbeterde voeding. Daarnaast is er veel kennis en kunde aanwezig bij het Nederlandse bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten. Vanuit het buitenland wordt er dan ook nieuwgierig gekeken naar de samenwerking tussen de Nederlandse sectoren, de zogenaamde Dutch Diamond Approach.
Maar er is meer nodig; meer inzet, meer coördinatie en meer financiering. Om de hiervoor beschreven problemen aan te pakken en daarmee echt een leidende rol te gaan spelen, roepen we Nederland ertoe op zo snel mogelijk een nieuwe Nutrition for Growth-top te organiseren. Wachten tot 2020 is geen optie, daar is het probleem veel te nijpend voor.
De auteur is directeur van hulporganisatie Save the Children.