„Huh? Zegt u dat deze man door móét leven?”
Het verwijt werd deze week meermaals geuit, zowel op internetfora als in de politiek. „Waar halen die christenen het recht vandaan om niet-christenen de verplichting van het lijden op te leggen?” fulmineerde op de Telegraafsite ”dod”, die gemakshalve meteen een vergelijking trok met „het precies even intolerante IS.”
In het Kamerdebat over het kabinetsplan om hulp bij zelfdoding onder voorwaarden te legaliseren, dook dezelfde klacht op, zij het subtieler verpakt en meer vragenderwijs verwoord. „Wat zegt u nu eigenlijk tegen iemand”, vroeg VVD-Kamerlid Rutte (niet te verwarren met de premier) aan SGP-leider Van der Staaij, „die in zijn leven zo veel verloren heeft dat hij echt geen mogelijkheden meer ziet om zijn leven invulling te geven, en die na grondige doordenking weet: ik wil niet verder? Wat zegt u tegen hem? Dat hij tóch door moet?”
Het antwoord van Van der Staaij had kunnen luiden: „Ja, volgens de Bijbel mag niemand een einde aan zijn leven maken, ook niet in zulke omstandigheden.” Maar dat zei hij niet. „Ik vind dat u door moet, zou ik niet zomaar tegen iemand zeggen”, repliceerde de SGP-leider. „Dat vind ik een wat botte tekst. Ik zou eerst heel goed en heel lang naar hem willen luisteren. De ervaring leert dat dit al veel met mensen doet. Het is toch vreemd dat we in onze samenleving kosten noch moeite sparen om te zorgen dat mensen heel oud kunnen worden, en dat we dan vervolgens zeggen: Wat moeten die hoogbejaarde mensen eigenlijk nog met hun leven? Wat voor zin heeft dat nog?”
Twee dingen vallen in deze gedachtewisseling op. In de eerste plaats dat het desbetreffende VVD-Kamerlid –vergelijkbaar met ”dod” op de Telegraafsite– denkt vanuit het stramien: u bent christen en vanuit uw absolute waarheidsbegrip probeert u andere mensen een bepaalde levenswijze op te leggen. In de tweede plaats dat Van der Staaij zijn uiterste best doet zich juist niet in die mal te laten persen. In feite geeft hij zijn opponent geen enkel aanknopingspunt om de conclusie te trekken: inderdaad, christenpolitici willen mij en alle andere seculiere burgers dwingen te leven en denken zoals zij.
Van der Staaij probeert, in dit debat maar ook in andere, weg te blijven bij het opgeheven vingertje. Hij legt geen zwaar accent op Bijbelse waarheden als zodanig, maar probeert het verstand en gevoel van zijn tegenstanders te raken. Hij poogt de inconsistenties in hun redeneringen aan te tonen en doet een beroep op hun menselijkheid. Dit alles primair in positieve bewoordingen. „Wij willen deze oude mensen nabij zijn en zeggen tegen hen: Wij willen u niet kwijt, omdat u voor ons van waarde bent.”
Het is een wijze van debatterenen en communiceren die kenmerkend is voor veel hedendaagse Bijbelgetrouwe politici. CU-leider Segers doet het niet anders: desgevraagd helder zijn over eigen geloof en eigen uitgangspunten, maar in het debat met andersdenkenden focussen op rede en gevoel, in het besef dat dit de enige manier is om nog énigszins contact te maken.
Rest de vraag: werkt het? Tot op zekere hoogte wel. Het debat van woensdag was een respectvol debat, waarin woordvoerders serieus probeerden te doorgronden wat hun opponenten bewoog. Dat maak je vaak slechter mee!
Maar in zekere zin werkt het ook niet. Er blijft namelijk een diepe kloof gapen tussen politici met een relatief waarheidsbegrip („Als deze man zegt dat zijn leven geen zin meer heeft, dan heeft het blijkbaar geen zin meer”) en politici met een absolute waarheidsclaim („Wat iemand ook zegt, het leven van mensen heeft in Gods ogen altijd waarde”).
Dat onderscheid speelde ook aan het einde van het debat, toen GL-woordvoerder Voortman vertwijfeld aan Van der Staaij vroeg waarom hij het standpunt van zijn tegenstanders „maar niet kon respecteren.”
Terwijl hier van niet-respecteren in het geheel geen sprake was. Tenzij men het respecteren van een standpunt definieert als het volstrekt van gelijke waarde achten van álle standpunten.