Column: Koude rillingen bij debat over schepping of evolutie
Vorige week werd er voor vwo 5 een studiedag georganiseerd over schepping en evolutie. Ik was er blij mee. Het gaat immers om een aangelegen onderwerp. Zowel een creationist als een evolutionist kwam aan het woord om zijn standpunt te verduidelijken. Daarna gingen de leerlingen in debat met beide sprekers. Het viel me op hoe Bijbelgetrouw de jongelui denken. Wel goed dat daaraan geschud wordt, nu ze nog in de beschermde omgeving van de reformatorische school zitten. We kunnen hen nu nog helpen bij het zoeken naar antwoorden op de vragen die zo’n dag oproept.
Koude rillingen kreeg ik, toen ik me realiseerde hoe verwarrend het debat over dit thema inmiddels geworden is. Dertig jaar geleden trok geen orthodox christen het scheppingsverhaal in twijfel. Vandaag de dag echter wordt er ook door mensen die zich gereformeerd noemen, een pleidooi gevoerd om de kloof tussen christendom en evolutietheorie te overbruggen. Dat maakt me onrustig. Om drie redenen.
Ten eerste omdat het Schriftgezag in het geding is. Als je Gods spreken verandert in het in gang zetten van een draaiboek. Als je Adam en Eva als historische figuren en het paradijs als historische plaats ontkent. Als je de zondvloed reduceert tot een regionale ramp. Waarom zou je dan de rest van de Bijbel letterlijk nemen? Dan heeft Jona niet in de vis gezeten, is er nooit sprake geweest van manna en kunnen doden niet opgewekt zijn. Hoe kun je dan de kern van het Evangelie –dat Jezus uit de doden opgewekt is voor onze zonden– blijven verdedigen? De Bijbel is geen wetenschappelijk boek, dat is waar. God heeft er ons de geschiedenis van het heil in geopenbaard. Dat neemt niet weg dat de Schrift van kaft tot kaft Gods Woord is, opgeschreven door mensen die geïnspireerd werden door de Heilige Geest. God heeft er Zelf de Hand in gehad. Zouden wij er dan aan tornen?
Ten tweede omdat wetenschap nooit objectief is. Ze gaat altijd uit van vooronderstellingen. Op basis daarvan bouw je een model. Als je uitgangspunt is dat God bestaat en Zijn Woord de waarheid is, vind je als wetenschapper andere onderzoeksresultaten dan wanneer je Hem wilt ontkennen.
In mijn boekenkast staat een boek van prof. dr. J. H. van den Berg uit 1984, getiteld ”Koude rillingen over de rug van Darwin”. Hij toont daarin aan dat de strijd tussen voor- en tegenstanders van de evolutietheorie vooral een politieke strijd was. De leer van Darwin bevat volgens hem wel waarheid, maar is dat niet. Sterker nog, in de tijd van Darwin was niet de waarheid in het geding, maar een maatschappelijk proces: het ging erom aannemelijk te maken dat er geen Schepper was en dat toeval regeerde. Ook bij Darwin zelf, al drukte hij zich hierover aanvankelijk genuanceerd uit. Hij schrijft ergens te veel macht aan de natuurlijke teeltkeus toegekend te hebben, maar, zegt hij, ik kan er geen spijt van hebben want het heeft goede dienst gedaan om het dogma van afzonderlijke creaturen omver te werpen. Geen Maker dus. En ook geen plan.
Ten derde omdat Hebreeën 11:3 niet lijkt te tellen. Het ontstaan van de dingen stelt een klein mensje voor veel vragen. Destijds, in de collegebanken, heb ik ermee geworsteld. En toen ik veldwerk deed op de Utrechtse Heuvelrug, moest ik erkennen dat de steentjes in de bodem uit Scandinavië leken te komen en de vormen wezen op een vroegere ijstijd. Dat botst op het eerste gezicht met een aarde van slechts 6000 tot 10.000 jaar oud.
In mijn zoektocht heb ik argumenten afgewogen en mogelijkheden onderzocht: scheppingsdagen als tijdperken, versnelling van processen door andere omstandigheden, de impact van de zondvloed. Ik ben ermee gestopt, omdat er altijd vragen overblijven. Maar dat geldt ook voor de evolutietheorie. Dat model bevat ook nog steeds veel witte vlekken en is geen absolute werkelijkheid. Ons kennen in dit ondermaanse zal altijd ten dele zijn. Een christen accepteert dat. Want hij belijdt: „Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het woord Gods is toebereid…”
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl