Column: ”Altijd is Kortjakje ziek” best dubieus
„Papa, in de hemel is alles stuk hè?” Met verwondering hoor ik de vraag aan van mijn kleine dreumes. „In de hemel is alles stuk?” vraag ik. „Ja, want de Heere God maakt alles!” Het is die prachtige kinderlogica.
Maar pas op, wij ouderen kunnen die onbevangen kinderlijkheid er bij onszelf gemakkelijk uitslaan. Dat gebeurt wanneer we het christelijk kinderlied geen kinderlied meer laten zijn. Dan leggen we onze meetlat van het volwassen geloof ernaast. Ironie is dat de ouderen dan zelf vaak heel kinderachtig worden. Moet je in het liedje ”Hoger dan de blauwe luchten” nu zingen van de Vader in de hemel Die van alle kind’ren houdt, of van al Zijn kind’ren? Dat laatste is uiteraard beter, maar ik zou er voor het kinderlied maar niet al te zwaar aan tillen.
Ook kun je terecht een heel theologisch dispuut wijden aan de vraag of het kindergebedje ”Leer mij vroeg Uw kind te worden” wel zo gereformeerd is. En tegen ”Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw” breng je dan in dat een levend geloof bestaat uit ”bidden en werken” in plaats van ”stil zijn en wachten”.
Ik kende een dominee die forse kritiek had op het kerstliedje ”De herdertjes lagen bij nachte”. „Niks herdertjes!” fulmineerde hij. „Die herdertjes waren bomen van kerels!” Ach, ’t is maar hoe je het bekijkt: die bomen van kerels waren in vergelijking met die grote hemelse legermacht toch heus maar kleine herdertjes.
Nu wil ik niet zeggen dat wij de tekst van onze kinderliedjes niet eens onder de loep mogen nemen. Wees daarbij niet roomser dan de paus. Hele reformatorische volksstammen groeien op met het volksliedje ”Altijd is Kortjakje ziek”. Best dubieus! Want de vreemde naam ”Kortjakje” staat voor de kleding die zij draagt (een kort jackje). En hoe zou het nu toch komen dat Kortjakje de hele week ‘ziek’ op bed ligt, maar wél zo veel geld verdient dat ze ’s zondags met een boek vol zilverwerk naar de kerk gaat?
Beter is het om de grotemensengezangen eens nauwkeurig te bestuderen als je ze zo nodig wilt zingen. Hoe is juist vroeger in de dagen van de Afscheiding in 1834 gewaarschuwd tegen de dikwijls eenzijdige en suggestieve teksten van gezangen.
Ik besluit met het gezang ”De kerk van alle tijden, kent slechts (slechts?) één vaste grond”. Voor een kind is die tekst heel concreet. Die kleine dreumes van daarnet zei: „Dat zou handig zijn, hè papa: de kerk van alle tijden. Dan hoefden we ons ’s zondagsmorgens niet meer zo te haasten.”