CDA Ede hield SGP decennialang buiten college
Het CDA en zijn voorlopers, de CHU en de ARP, hebben de SGP in de gemeente Ede decennialang stelselmatig een wethouderspost onthouden. Dat concludeert Aart Homoet uit Bennekom in zijn boek ”Rooie rakkers tussen zwarte kousen. Een eeuw socialisme in Ede”, dat hij eind deze maand presenteert.
Het boek is „het gevolg van verwondering”, zegt Homoet voormalig gymleraar en decaan van het christelijk streeklyceum in Ede en „meelevend lid” van de Edese afdeling van de PvdA. „Geschiedenis is mijn hobby. Na mijn pensionering wilde ik de historie van de plaatselijke PvdA beschrijven, maar er waren zo veel raakvlakken met de andere partijen dat het uiteindelijk een studie over de gehele gemeentepolitiek is geworden.” Homoet sprak met 64 betrokkenen uit alle politieke stromingen en putte uit diverse partij- en privéarchieven.
Wat verwondert u?
„Ede, waar ik sinds ruim veertig jaar woon, staat bekend als een uit haar krachten gegroeide, maar vooral christelijke plattelandsgemeente op de Veluwe. Het reformatorische bevolkingsdeel is er sterk vertegenwoordigd. Je zou dan denken dat de SGP in de afgelopen zeventig jaar politiek een belangrijke positie innam. Niets is echter minder waar.”
Want?
„Decennialang werd er na gemeenteraadsverkiezingen, onafhankelijk van de uitslag, van uitgegaan dat CDA, PvdA en VVD weer samen in het gemeentehuis de dienst gingen uitmaken. Soms mocht er, als het zo uitkwam, een vierde partij aanschuiven, maar tot 2010 was dat nooit de SGP. Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben de sociaaldemocraten tot op de dag van vandaag een vaste plek in het college van burgemeester en wethouders. Afgezien van een korte periode in 1973 en 1974, nadat de sociaaldemocratische wethouder zijn functie om gezondheidsredenen had neergelegd, maakte de SGP al die jaren geen deel uit van de bestuursmacht in Ede.”
Waarom niet?
„Voor CDA, CHU en ARP was het uitgangspunt dat de drie grote politieke hoofdstromingen, de christendemocratie, het socialisme en het liberalisme, in het lokale bestuur vertegenwoordigd moesten zijn. Mits maar volstrekt duidelijk was dat de christendemocraten het voor het zeggen hadden. In dat concept was er voor de SGP geen plaats. Al was deze partij bij de verkiezingen vaak in aantal raadszetels de tweede, haar deelname aan het college zou het gewenste evenwicht verstoren. Dat de SGP in Ede namens een op de zes inwoners een vierde belangrijke stroming representeerde, een gematigde vorm van theocratie, daaraan werd om tactische redenen maar liever voorbijgegaan.”
PvdA en VVD vonden dat wel best?
„De gemeente kon in alle rust bestuurd worden, de verhoudingen waren duidelijk, de wethouders kenden elkaar en continuïteit was gewaarborgd. Een inhoudelijke discussie over wel of niet meedoen in het college is binnen de Edese PvdA dan ook nooit gevoerd. De lijn was: liever invloed door het sluiten van compromissen dan principieel roeptoeteren aan de zijlijn. Waarschijnlijk het belangrijkste effect van de continue aanwezigheid van de PvdA in het college is dat in Ede geen rechts-conservatief beleid kon worden gevoerd. Op minimaal drie beleidsgebieden heeft de PvdA aanwijsbaar voorkomen dat de balans te ver naar rechts zou opschuiven.”
Welke?
„De sociaaldemocratische wethouder had bijna onafgebroken huisvesting in zijn portefeuille. De sociale woningbouw zou er zonder de invloed van de PvdA anders hebben uitgezien. Daarnaast heeft de gemeente vanaf de jaren zestig, daarin altijd gesteund door de PvdA, structureel geïnvesteerd in sport voor de gewone burger, getuige de vele sportcomplexen en sporthallen. Een stempel drukte de PvdA, samen met Progressief Ede/GroenLinks, ook op het terrein van milieu en natuur. Incidentele successen voor de PvdA waren dat Ede een openbare school voor voortgezet onderwijs en een crematorium kreeg.”
Wat was de houding van de SGP?
„Deze partij wilde altijd weer bestuursverantwoordelijkheid dragen, maar ze kon op veel punten op grond van haar principes geen compromissen sluiten met de andere partijen, bijvoorbeeld als het ging om de openstelling van zwembaden en bioscopen op zondag en de subsidies voor cultuur en sport. Tussenoplossingen lagen moeilijk.
Een deel van het partijkader wilde graag overleggen. Elders, onder andere in buurgemeente Barneveld, werden per slot van rekening wel oplossingen gevonden en ook binnen de SGP waren er ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’. Als openingen voor eventuele samenwerking naderbij kwamen, kreeg de partij echter te maken met wat ik het ”Ederveen-syndroom” wil noemen. De reformatorisch-orthodoxe achterban floot de onderhandelaars van de SGP terug. Dat is zeker drie keer gebeurd, in elk geval in 1990, 2002 en in 2006.”