Cultuur & boeken

Het klassieke verleden leeft

De erfenis van het klassieke verleden is nog altijd springlevend. Vijf recent verschenen publicaties over de oudheid laten zien hoe verschillend men kan omgaan met antieke teksten.

Gert-Jan Oosterom

30 September 2016 11:19Gewijzigd op 16 November 2020 07:03
Rome. beeld iStock
Rome. beeld iStock

De volgende passage uit ”Een telkens nieuwe oudheid” van David Rijser toont op nietsverhullende wijze aan dat de erfenis van het klassieke verleden niet alleen springlevend is, maar ook ingezet wordt om overtuigingen te ondersteunen die onderling verschillen of zelfs diametraal tegenover elkaar staan.

„Talibanleider Mohammed Omar permitteerde zich direct na de aanslagen van 11 september 2001 in New York een gewaagde vergelijking: die tussen de Verenigde Staten en de cycloop Polyphemus uit Homerus’ Odyssee, de „reus die verblind wordt door een vijand die hij niet weet te benoemen.” (…) Dat de Amerikanen deze smaad vervolgens beantwoordden met voortdurende verwijzingen naar de Atheense historicus Thucydides om hun vergeldingsoorlog te legitimeren onderstreept alleen maar hoezeer precedenten uit de klassieken nog altijd gelden als autoriteitsargumenten.”

Classicus David Rijser maakt het omgaan met de klassieken tot onderwerp van zijn boek. Vier andere recent verschenen publicaties over de oudheid laten eveneens zien hoe verschillend men kan omgaan met antieke teksten.

Imponerend

Rijser heeft met ”Een telkens nieuwe oudheid” een meesterwerk geleverd dat zijn weerga niet kent. Wat een magistraal boek! Na een paar hoofdstukken gaat het je wel duizelen: namen van auteurs, boektitels, namen van kunstwerken en legio citaten die allemaal met elkaar in verband blijken te staan. Wat een kennis, wat een belezenheid en wat een schrijfstijl. Op aangename wijze word je als lezer door de hele literatuur- en kunstgeschiedenis heen gegidst: van Homerus, Vergilius en Plato via Dante, Petrarca en Machiavelli naar Milton, Mozart en Gibbon. Vooral het aantonen van de onderlinge beïnvloeding is imponerend.

Enige voorkennis is overigens niet overbodig om een passage als deze te kunnen volgen: „De geschiedenis van Hamlets ”sea of troubles” valt te construeren van Homerus naar Aristoteles naar de Kelten naar Vergilius naar Seneca naar Cicero naar Shakespeare naar Olivier naar Kozintsev naar Zyagintsev. Je kunt trouwens net zo goed een heel ander traject kiezen (bijvoorbeeld Johnson, Herder, Joyce, Eliot), want zowel de stromen die Hamlet voeden als de culturele zee waarin de figuur is uitgemond zijn veel te divers om geheel te overzien.”

Bovenstaand citaat is wellicht wat extreem, maar wat Rijser te berde brengt in het hoofdstuk ”In gesprek met God over Augustinus” is ronduit fascinerend. Vanaf de eerste bladzijde is duidelijk dat de auteur een glashelder zicht heeft op inhoud en strekking van de ”Confessiones”. Door Augustinus’ tekst te leggen naast die van antieke schrijvers komt hij tot de slotsom dat Augustinus niet alleen grondig gevormd was door zijn literaire voorgangers, maar dat hij tegelijkertijd brak met essentiële waarden van die antieke cultuur door woorden en taal te vinden voor het innerlijke proces van denken en afwegen. Deze verinnerlijking was in de literatuur nog niet eerder vertoond en mag met recht een literaire revolutie worden genoemd, die verstrekkende gevolgen zou hebben.

Cicero

Rijser vermeldt in zijn voorwoord dat hij tien jaar bezig is geweest met het vervaardigen van zijn boek. Mary Beard schrijft in haar dankwoord dat haar pennenvrucht, ”SPQR”, ongeveer vijftig jaar werk representeert. Zij begint haar overzicht van de Romeinse geschiedenis met Cicero’s ontmaskering van de samenzwering van Catilina, en dus niet bij het gebruikelijke stichtingsjaar 753 voor Christus. De keuze om eerst het moment te belichten (zo’n zeven eeuwen later) waarop het Romeinse staatsbestel in elkaar dreigde te storten, heeft alles te maken met Beards opvatting over antieke bronnen.

Het beeld dat wij hebben van de vroegste geschiedenis van Rome (de koningentijd en de Vroege Republiek) is volgens haar in belangrijke mate bepaald door de wijze waarop die in de tijd van Cicero schriftelijk is vastgelegd. In dat licht is het bijvoorbeeld niet toevallig dat de beschrijving van Romulus’ gewelddadige dood en onmiddellijke vergoddelijking sterk doen denken aan de moord op Julius Caesar en diens verheffing tot god, vrijwel direct daarna. En zo zijn er nog talloze andere gevallen te noemen van het terugprojecteren van ervaringen, gebeurtenissen en meningen uit de eigen tijd op het duistere verleden.

De Financial Times slaat de spijker op zijn kop door Mary Beard te karakteriseren als „een onstuitbare, enthousiaste vrouw met een verfrissende minachting voor conventies.” En inderdaad, geen enkele literaire bron ontkomt aan haar systematische wantrouwen. Zo goed als alles wat door Romeinen zelf opgeschreven is, krijgt het label „overdreven”, „onnauwkeurig”, „gericht op propaganda”, of nog sterker: „antieke Romeinse geschiedschrijvers waren zeer bedreven in het omzetten van historische chaos in een geordend verhaal.” Als er vervolgens ook nog een onevenwichtig groot belang wordt gehecht aan archeologische vondsten die, zij het in andere opzichten, minstens even onbetrouwbaar zijn, is het niet zo moeilijk meer om door de Spectator geprezen te worden om „een totaal nieuwe benadering van de oude geschiedenis.”

Germaanse asielzoekers

Beards geschiedenis van het Romeinse Rijk eindigt in 212 na Christus, omdat keizer Caracalla toen besloot om alle inwoners van het rijk het Romeinse burgerrecht te verlenen. Een beschrijving van de ruim tweeënhalve eeuw tot aan de val van het West-Romeinse Rijk moet dus elders gezocht worden. Gelukkig heeft Maarten van Rossem hierover een boekje geschreven, ”Het einde van het Romeinse Rijk”, ongetwijfeld geïnspireerd door de vergelijking die minister-president Rutte onlangs maakte tussen de grote stroom van asielzoekers naar de EU enerzijds en de Germaanse asielzoekers anderzijds, die uiteindelijk de val van het West-Romeinse Rijk veroorzaakten.

De vraag: „Zou het ons ook kunnen gebeuren?” wordt door Van Rossem trouwens overwegend ontkennend beantwoord. Interessanter is zijn verkenning (via een tiental secundaire bronnen en Wikipedia, „een van de grootste zegeningen van internet”) van de mogelijke oorzaken van die val. Met een ontwapenende stelligheid reduceert hij de talloze mogelijkheden tot slechts twee: de ontwrichting van het regeringsapparaat in de derde eeuw en het gebrek aan voldoende troepen in de vijfde eeuw. Het getuigt van durf om in het woud van de talloze publicaties op dit terrein een boekje als dit uit te geven, uiteraard met een flinke dosis Van Rossemhumor, zoals bijvoorbeeld over het levensgevaarlijke keizerschap („zelfs buschauffeurs in Guatemala halen vaker hun pensioen”) of over de ketterij van Arius („hoewel de heilige drie-eenheid beduidend grotere onzin is dan de ariaanse opvatting ter zake”).

Christendom

Van een andersoortige durf getuigt het boek ”Hemelbestormers” van Tim Whitmarsh. De auteur is van mening dat ongeloof en atheïsme in de klassieke oudheid volop aanwezig waren. De (voornamelijk Griekse) teksten die hij raadpleegt ter onderbouwing van zijn stelling worden tot op het bot ontleed, totdat ze laten zien wat aangetoond moet worden. Dat het in het gros van de literaire bronnen gaat om kritiek op (onderdelen van) de traditionele Griekse religie wordt stelselmatig weggeredeneerd ten gunste van de opvatting dat we te doen hebben met onversneden atheïsme, dat het woordenboek overigens nog steeds omschrijft als „ontkenning van het bestaan of de bestaanbaarheid van een (persoonlijke) god.”

Hoewel het volgens Whitmarsh niet zijn bedoeling is „de waarheid (of onwaarheid) van het atheïsme als filosofisch standpunt aan te tonen”, klinkt het hele boek door een ondertoon van afkeer van religieuze standpunten en gedragingen. Aan het eind van het boek komt dan ook de spreekwoordelijke aap uit de mouw, als gesteld wordt dat „juist de wereldwijde dominantie van monotheïstische godsdiensten en het onvermogen om het bestaan van ongelovigen te erkennen, buitengewoon uitzonderlijk is.” Uiteindelijk blijkt het christendom dus de boosdoener te zijn, dat een einde heeft gemaakt aan het klassieke ‘atheïsme’.

Grillige generaal

Na de fenomenale studie van David Rijser, het hyperkritische geschiedwerk van Mary Beard, de enigszins onbevredigende brochure van Maarten van Rossem en het door het atheïsme gepreoccupeerde boek van Tim Whitmarsh, zijn we met ”Er is in Rome iets gebeurd” van Sándor Márai eigenlijk weer ”terug bij af”. Wat Márai in deze roman doet is een prachtig voorbeeld van oudheidverwerking en zou niet misstaan in ”Een telkens nieuwe oudheid”.

Uitgangspunt voor het boek is de moord op Caesar, wiens naam trouwens geen enkele keer wordt genoemd (men heeft het steeds over ”de dictator”). Geheel volgens de regels voor het klassieke toneel speelt de handeling zich af op één plaats (Baiae, bij Napels) en binnen het tijdsbestek van slechts twaalf uur. De dictator is vermoord en in de uren die daarop volgen arriveert de ene na de andere senator in Baiae. In de twaalf hoofdstukken die het boek telt laat Márai niet alleen hen aan het woord, maar ook onder anderee een minnares, een lijfarts, een tekstschrijver – allemaal mensen die zo hun eigen mening hebben over de vermoorde dictator. Hierdoor ontstaat er een veelzijdig portret van de grillige generaal die de eerste keizer geworden zou zijn, als hij niet om het leven gebracht was.

Sándor Márai (1900-1989) ontvluchtte in 1948 zijn vaderland Hongarije, dat geteisterd werd door de communistische dictatuur. Vlak daarna begon hij met het schrijven van ”Er is in Rome iets gebeurd”. In 1971 voltooide hij het manuscript. Waarschijnlijk achtte hij de tijd toen pas rijp om het communisme te bekritiseren via de omweg van een roman over de dictator-aller-dictators, Julius Caesar. Veelzeggend zijn de woorden die hij een van zijn personages in de mond legt: „Een revolutie breekt alleen uit als het volk minder bang is voor de gevolgen van de opstand dan voor de onderdrukking waarin het leeft.”


Boekgegevens

”Een telkens nieuwe oudheid. Of: Hoe Tiberius in New Jersey belandde”, David Rijser; uitg. Amsterdam University Press, Amsterdam, 2016; ISBN 978 94 6298 069 3; 503 blz.; € 39,95;
”SPQR. Een geschiedenis van het Romeinse Rijk”, Mary Beard; uitg. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 2530 058 6; 544 blz.; € 29,99;
”Het einde van het Romeinse Rijk”, Maarten van Rossem; uitg. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 4681 908 1; 110 blz.; € 12,99;
”Hemelbestormers. Atheïsme in de klassieke oudheid”, Tim Whitmarsh; uitg. Ambo|Anthos, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 2632 458 1; 336 blz.; € 23,99;
”Er is in Rome iets gebeurd”, Sándor Márai; uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 2842 663 4; 222 blz.; € 19,99.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer