Pelgrim met hart voor vluchteling
Wie zich een vreemdeling weet in deze wereld heeft geen reden om op andere vreemdelingen neer te zien, stelt ds. J. B. Zippro.
Vreemdelingschap is een voluit Bijbels begrip. De bekende woorden over de aartsvaders gelden voor alle geloofshelden: „zij beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren” (Hebr. 11:13). Dat waren ze niet alleen, maar daar kwamen ze voor uit! Zij zagen het aardse leven als van voorbijgaande aard, en keken uit naar een hemels vaderland. Het tegenovergestelde komen we ook tegen. Lot gaat te veel op in het leven van Sodom. Bijna was hij met Sodom omgekomen, als God Zelf hem er niet had uitgehaald.
Het volk Israël is zelf vreemdeling geweest in Egypte. Deze ervaring vormt een motief voor de zorg voor vreemdelingen wanneer zij in het Beloofde Land gevestigd zijn. Ook in de wetgeving herinnert de Heere hen daar voortdurend aan. Inleving van eigen vreemdelingschap vormt zo de basishouding tegenover de vreemdeling. Er is niet alleen sprake van bescherming en tolerantie, maar ze ontvangen gelijke burgerrechten. Het gaat om een rechtvaardige en humane behandeling. En daarmee stopt het niet: u zult hem liefhebben als uzelf (Lev. 19:33 en 34). Dit komt voort uit Gods eigen hart voor de vreemdeling (Ps. 146:9). Anderzijds lezen we ook dat de vreemdeling zich moet aanpassen binnen Israël en ook de wet van God dient te houden (vierde gebod).
Nieuwe Testament
Vreemdelingschap in het Nieuwe Testament zet in met de Heere Jezus als de grote Vreemdeling. Hij heeft Zijn hemelse woonplaats, het Vaderhuis, verlaten om hier op aarde als Vreemdeling onder ons te wonen (Joh. 1:14). Deze Vreemdeling uit Galilea is veracht en bespot. „De Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge” (Luk. 9:58). In het Hogepriesterlijk gebed past de Heere Jezus dit toe op Zijn volgelingen. Hij zegt zowel dat zij in de wereld zullen zijn, als dat ze niet van de wereld zullen zijn (Joh. 17:15 en 16).
De apostelen geven aan dit spanningsveld steeds concreet inhoud. Zij spreken gemeenteleden aan als „de geheiligden in Christus Jezus.” Ze zijn weggeroepen, afgezonderd van de zonde en de wereld. Paulus erkent dat totaal afzijdig houden niet mogelijk is, „want anders zoudt gij moeten uit de wereld gaan” (1 Kor. 5:10). Dit vraagt om een bewuste, kritische houding om aan deze wereld niet gelijkvormig te worden (Rom. 12:2). Aan de Efeziërs schrijft Paulus dat gelovigen niet meer zijn als de heidenen, die wandelen in de ijdelheid van hun gemoed. Onze wandel is in de hemel (Fil. 3:20). Paulus gebruikt een woord dat ook met burgerschap vertaald kan worden. In die zin is er sprake van tweeërlei burgerschap.
Augustinus
De geschiedenis van de kerk maakt duidelijk dat het een worsteling is om aan dit spanningsveld recht te doen. Augustinus stelt bijvoorbeeld dat het huisgezin van God de aardse goederen als een vreemdeling dient te gebruiken zonder erdoor in beslag genomen te worden. In zijn boek ”De stad Gods” stelt hij dat de gaven van natuur en cultuur mogen worden gebruikt, maar genieten gericht blijft op God en Zijn Rijk.
Soms verdween de balans. In de kloosters was vaak sprake van een vlucht uit deze wereld. De distantie van de wereld gaat dan ten koste van het participeren en staan in deze wereld. Ook de doperse beweging neigde naar wereldmijding en isolement.
De angst om wereldgelijkvormig te worden kan zo groot zijn dat wij elk contact met de wereld gaan mijden. De kerk wordt tot een soort bastion, met daarbuiten de goddeloze wereld. Dit is een herkenbare beweging. Loopt er misschien een doperse draad door de reformatorische gezindte? Reformatorisch kan dan een optelsom van uiterlijke kenmerken worden, krampachtig in stand gehouden. Wanneer we ook maar de geringste afwijking vertonen. liggen we buiten de groep.
Optimisme
Vreemdelingschap betekent niet dat we wereldvreemd zijn. Vreemdelingschap en tijdbetrokkenheid bijten elkaar niet. Het kan geen kwaad om op de hoogte te blijven van wat er in de wereld gebeurt. Het is een uitdaging en anderzijds een boeiende bezigheid, want we mogen alles wat er gebeurt zien in het licht van de komst van Gods Koninkrijk.
Aan de andere kant kunnen we doorschieten naar een neocalvinistisch optimisme. Volgens deze beweging heeft de kerk de taak om de wereld te transformeren vanuit een christelijke visie. De kerngedachte is restauratie: het herstellen en heroveren van de christelijke cultuur. Deze visie staat ook op gespannen voet met de Bijbelse vreemdelingschap. Er wordt te optimistisch gedacht over de vermogens van de christen in deze wereld. Het leidt gemakkelijk tot zelfoverschatting. De praktijk heeft uitgewezen dat deze visie tot mislukken gedoemd is.
We voelen ons het meest thuis bij de visie van Calvijn, die de lijn van Augustinus voortzet. De kerk is geroepen om een belangrijke rol te spelen in de samenleving. Met onze christelijke ethiek en levensopvattingen dienen we midden in de wereld staan. Er is betrokkenheid en participatie. Volgens Calvijn leven we in ballingschap, maar moeten we daar wel op onze wachtpost staan.
Xenofobie
Zoals John Bunyan aangeeft in ”De Christenreis” uit de vreemdelingschap van de christen zich in verschillende dingen: in kleding, taalgebruik en koopgedrag. Dat kan worden aangevuld met: gebedsleven, de strijd tegen de driehoofdige vijand, en een uitzien naar de wederkomst van Christus.
Het uit zich echter ook in onze benadering van vreemdelingen. Miljoenen mensen zijn op de vlucht, op zoek naar een veilig heenkomen. Met een rugzakje en een paar kinderen. Voelt het als een bedreiging voor ons? Of zien we het meer als een uitdaging?
Wie zich een vreemdeling weet in deze wereld heeft geen reden om op andere vreemdelingen neer te zien! De liefdeswet geldt nog steeds. Liefde binnen de gemeente (”phila-delphia”, Hebreeën 13:1) mag niet ten koste gaan van liefde voor vreemdelingen buiten de gemeente (”philo-xenia”, Hebreeën 13:2). Er is in het Nieuwe Testament geen plaats voor xenofobie: angst voor de vreemdeling die voortkomt uit angst voor het verlies van eigen zekerheden en gemakken. Juist pelgrims klampen zich daar niet aan vast.
Bij vreemdelingschap in deze wereld hoort het uitzien naar het einde van de pelgrimsreis. Dan mogen vreemdelingen de pelgrimsstaf neerleggen. De weg der goddelozen mag nog zo voorspoedig zijn, maar eindigt in de eeuwige dood. De aarde was hun thuis, maar ook voor hen komt het moment dat zij alles moeten achterlaten. En wat is dan ons vaderland? Is er een verlangen naar het einde? Voelen wij ons thuis in deze wereld, of zijn we pelgrim met hart voor de vreemdeling? „Daar is de vreemdelingschap vergeten/ En wij, wij zijn in ’t vaderland.”
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente in Groningen. Dit artikel is een bewerking van een lezing die hij gisteravond hield tijdens de zomerconferentie van de werkgroep voor studenten van de Gereformeerde Gemeenten.