Belgrado wil klaarheid over verdrag
Servië-Montenegro wil van het Internationaal Gerechtshof (ICJ) duidelijkheid over de vraag of de genocideconventie in de jaren 1992 tot 2000 bindend was voor de autoriteiten in Belgrado.
Daarom moeten de hoogste VN-rechters uitspraak doen over hun bevoegdheid in de zaak die Belgrado heeft aangespannen tegen een aantal NAVO-landen, waaronder Nederland.
Dit betoogde de delegatieleider van Servië-Montenegro, prof. Tibor Varady, woensdag in het Vredespaleis. Het was de derde zittingsdag van de mondelinge hoorzittingen over de NAVO-bombardementen op het toenmalige Joegoslavië in 1999. De gedaagde NAVO-landen, waaronder Nederland, betwisten de bevoegdheid van het hof. Vooralsnog gaat het alleen om de ontvankelijkheid van de klacht van Belgrado en niet om de inhoudelijke behandeling.
Bij het uiteenvallen van de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië (SFRJ), begin jaren negentig, ontstond onduidelijkheid over wat er met het VN-lidmaatschap van dat land gebeurd is. De nieuwe landen Slovenië, Kroatië, Bosnië en Macedonië dienden gewoon een nieuwe aanvraag, die gehonoreerd werd. De in klein-Joegoslavië achtergebleven deelrepublieken Servië en Montenegro daarentegen gingen in 1992 de Federatieve Republiek Joegoslavië (FRJ) vormen en claimden dat de FRJ gewoon het lidmaatschap van de SFRJ continueert.
Andere VN-lidstaten accepteerden dat niet en zeiden dat ook Belgrado opnieuw het VN-lidmaatschap moest aanvragen, met een jarenlange impasse tot gevolg. Aan de impasse kwam pas een einde na de val van president Milosevic in oktober 2000. Zijn opvolger Kostunica diende een nieuwe aanvraag voor het VN-lidmaatschap in en trad als nieuwe partij toe tot de genocideconventie.