Leven in Psalmen
Psalm 1:1a
„Welgelukzalig is de man die niet wandelt in de raad der goddelozen.”
Koningen geven een psalm weer, los van de trots op hun macht. David was blij dat hij in deze dienst bezig was. Een psalm wordt gezongen door keizers en juichend aangeheven door volkeren. Individuen strijden erom te zingen wat voor allen tot voordeel is. Thuis wordt een psalm gezongen, buitenshuis weer een voor zichzelf herhaald. Zonder inspanning wordt een psalm opgepikt. Met toegewijde liefde wordt een psalm in het hart bewaard.
Een psalm brengt mensen die niet op één lijn zitten bij elkaar, verbindt mensen die onderling verdeeld zijn, verzoent mensen die door de ander gekwetst zijn. Wie immers vergeeft niet aan hem met wie hij samen de stem tot God heeft opgeheven? De band van de eenheid is groot als men bedenkt dat een volledig aantal mensen samengaat in een koor. De snaren van de citer zijn ongelijk, maar de samenklank vormt een eenheid. De vingers van de kunstenaar dwalen dikwijls over zeer weinig snaren, maar –alsof hij de bezielende levensadem in een volk is– zo weet de kunstenaar er niet van om af te dwalen.
Een psalm is het klinkende resultaat van de nachtelijke arbeid.
Ambrosius,
bisschop te Milaan
(”Preken over de Psalmen”, 2010)