Nadenken over storende woorden in preek
„Kopen zonder geld? Dat is toch van de gekken?” zei een Amsterdamse vrouw eens tegen dr. P. J. Visser. „Dat klopt”, antwoordde de predikant van de Noorderkerk. „Dat heet genade.”
Als cursusleider van Areopagus, een centrum voor contextuele en missionaire prediking en onderdeel van de IZB in de Protestantse Kerk in Nederland, noemt dr. Visser dit voorval tijdens de conferentie ”Storende woorden”. Donderdag begon deze tweedaagse preekcursus in Elspeet. Dit jaar deed voor het eerst de christelijke gereformeerde Theologische Universiteit van Apeldoorn (TUA) mee.
Tien theologen –acht predikanten en twee proponenten– bogen zich donderdagochtend onder leiding van de Amsterdamse predikant en dr. M. J. Kater, hoofddocent praktische theologie aan de TUA, onder meer over de vraag hoe het woord bekering plaats moet krijgen in de preek.
Na het lezen van Jesaja 55 stelde dr. Visser: „Bekering is geen vervelend, zwaar woord dat we moeten proberen te vermijden. Het is het meest genadevolle woord. Hoe dieper je daarvan onder de indruk raakt, des te vrolijker je gaat preken.
Wij willen, orthodox als we zijn, met ons failliet nog weer iets worden. We willen bij God iets op tafel kunnen leggen: ons failliet. De Heere doorbreekt dat. Hij laat ons weten: al is er aan jou geen eer te behalen, je mag bij Mij komen.”
„Ze zeggen dat ik zo’n vriendelijke, samenbindende dominee ben”, begint een deelnemer. „Ik vind het lastig om te confronteren. Aan het eind van mijn preek is alles weer rond. Hoe doorbreek ik dat?” Ook andere aanwezigen herkennen dit. Een ander stelt: „Wat de een in de gemeente graag wil horen in een preek, ervaart de ander juist als storend.” Een volgende: „Hoe breng je het woord bekering bij je onkerkelijke buurman? En hoe breng je de kerkganger bij zijn buurman?”
Dr. Visser: „Het woord bekering verbindt. Zonder bekering raak je zoek. Door de wereld, die ook in ons en in de kerkganger zit, wordt het geloof soms bijna uit je geknepen. Een angstige gedachte die mij naar de keel kan grijpen. Wee ons als God niet meer van Zich laat horen.”
„Luisterend naar jullie komt het woord weerbarstig bij mij boven”, vult dr. Kater aan. „Mijn hart, de wereld, alles is weerbarstig. En daar dan tegenover zie ik Paulus op de Areopagus, die wijst op „die God.””
Tijdens de bespreking van de vooraf bestudeerde literatuur komt het op het boek ”Het waagstuk der prediking” (1941) van de theoloog K. H. Miskotte (1894-1976). Dr. Visser: „Het waagstuk begint als je woorden vindt die gaan storen. Dan wordt het eng, omdat je niet meer wordt toegejuicht omdat de plechtigheid voor je toehoorders niet zo verloopt als zij verwacht hadden.”
Kun je niet pas confronteren als de ander al innerlijk overtuigd is van jouw gelijk? vraagt een predikant. „De inhoud van je boodschap confronteert sowieso”, aldus dr. Kater. „Of je de intentie moet hebben om te confronteren dat is een andere vraag.”