Wet en lied
Psalm 1:1
„Welgelukzalig is de man die niet wandelt in de raad der goddelozen.”
Toen Mozes zelf de wet van de Heere gelezen had, heeft hij door een gezang gesproken, toen hij zei: „Hoor hemel, ik zal spreken; mag mijn woord als regen verwacht worden en mogen mijn woorden neerdalen als dauw, zoals een regenbui op het droge gras en zoals sneeuw op het uitgedroogde gras” (Exodus 32:1).
God verheugt Zich erover dat Hij door een gezang niet alleen geprezen, maar soms ook verzoend wordt. Dit is dan ook de reden waarom Mozes het meest van een gezang gebruik maakte, toen hij de hemel en de aarde als getuige aanriep. Hij wilde dat de wereld in dit gezang met meer begeerte haar eigen redding zou beluisteren, een redding die meezong op de toonhoogte van de hemelse genade. Het was zijn doel om het houden van de wet door de liefelijkheid van een heilige bekoring voor eeuwig in de menselijke geest ingang te doen vinden.
Tenslotte wil ik nog dit zeggen: voordat de tafels van de wet door middel van een gezang werden bevestigd, zijn ze door de verontwaardiging van Mozes gebroken en aan stukken gegooid. Maar zodra deze tafels door een dergelijk teken geheiligd waren, kreeg de menselijke toorn geen kans meer, omdat de heiliging, die van de heilige liefelijkheid van dit teken uitging, die toorn uitsloot. Dus daalde het gezang van de Heere als zachte dauw uit de hemel neer.
Ambrosius,
bisschop te Milaan
(”Preken over de Psalmen”, 2010)