Opinie

Gezag: geschonken en gewantrouwd

Gezag hoort bij de orde die God in de schepping heeft gelegd. Maar het kan alleen goed worden uitgeoefend in dienende navolging van Christus, schrijft dr. M. J. Kater.

dr. M. J. Kater
22 August 2016 10:51Gewijzigd op 16 November 2020 05:52
beeld RD, Henk Visscher
beeld RD, Henk Visscher

Gezag wordt gewantrouwd. Niet het minst door Nederlanders. Als Nederlanders staan we niet bepaald bekend als gezagsgetrouw, in tegenstelling tot bijvoorbeeld onze oosterburen en zuider­buren. „Wien Neêrlands bloed door d’aderen vloeit” –gedurende tientallen jaren ons nationale volkslied– dient ermee te rekenen dat er ook in dit opzicht geen enkele reden is om bloed en bodem te verheerlijken.

De grote omwenteling vond niet pas plaats toen de leus ”Vrijheid, gelijkheid en broederschap” intrede deed. Eerder al nam de mens de plaats van God in en werd hij het middelpunt van het heelal. Deze autonome mens is zichzelf tot een wet –„ik bepaal zelf wat ik doe of laat en heb daar mijn eigen normen voor”– en verdraagt geen heteronomie. We laten ons niet de wet lezen en stellen.

Binnen de veilige omgeving van de kerkelijke gemeente of de refor­matorische school is nogal eens een klaagzang te horen over het teloorgaan van het gezag. Maar is er wel reden om zo negatief te doen over het wantrouwen van gezag? Wij zijn zelf ook Neder­landers die de geest van de 21e eeuw inademen – en uitademen! En hoe zinvol is een dergelijke klaagzang voor eigen parochie? Alsof wij zo veel anders zijn.

Nog veel belangrijker is de vraag of we als gereformeerde christenen niet alle redenen hebben om gezag te wantrouwen. We belijden immers zondaren te zijn, en dat betekent ook dat als wij zelf gezag gaan uitoefenen, het wel mis moet gaan.

En het gaat nogal eens mis. Dan is er sprake van gedwongen onder­werping, een met harde hand regeren in huis of binnen eigen bedrijf of kerkelijke gemeente. Gewantrouwd gezag vanwege een grove en te grote dominantie. Bij dit laatste woord mogen predikanten en ambtsdragers in het bijzonder wel nadenken over de wijze waarop zij gezag uitoefenen, vanaf de preekstoel, in kerk­bladen en in pastorale relaties. Niet zonder reden zijn er instanties die zich ontfermen over allen die het slachtoffer geworden zijn van misbruik van gezag in pastorale relaties. Óf er redenen zijn om gezag te wantrouwen.

Kosmos en Logos

Nu is het inderdaad waar dat christenen God erkennen als de Bron van alle gezag. Het gaat bij gezag om verleende volmacht. Gezag is een geschenk als opdracht of een opdracht als geschenk. Beide gezichtspunten zijn het overwegen waard.

Als het goed is, wordt bij de Bron meer gedacht aan de Wetgever dan gedacht vanuit een wetboek. Gezag wordt immers verleend in een persoonlijke verhouding, is relationeel bepaald. Gezag is een geschenk van de Schepper van de kosmos. Hij schonk ons een geordend geheel, hoezeer dat ons denken ook uiteindelijk te boven gaat.

In die orde is er ook sprake van een rangorde, van een bepaalde mate van rangschikking. Het is deze geschonken orde in een gezin of bredere gemeenschap waarin we ons dienen te schikken. Deze rangschikking binnen de kosmos dient ons welzijn en biedt tegenwicht tegen chaos. Zoals een orkest alleen kan goed kan functioneren als het de aanwijzingen van de dirigent opvolgt.

Toch zouden deze zinnen bijna geheel uit de pen van een stoïcijn gevloeid kunnen zijn. Het unieke van het christelijk besef van deze orde is niet zozeer dat het een natuurlijke orde is. Christelijk denken over de Bron van gezag heeft niet alleen de scheppingsleer nodig, maar allereerst de christologie.

Je plek in deze door God gegeven orde kun je alleen innemen via de Logos. Een christen die geroepen is tot gezag dragen, is allereerst geroepen tot de Logos, het Woord Dat vlees geworden is (Joh. 1). In het bijzonder voor de wijze waarop we gezag uitoefenen is dat van wezenlijke betekenis.

Vijfde gebod

Onder gereformeerde christenen is het gebruikelijk om bij het nadenken over gezag het vijfde gebod ter sprake te brengen. De uitleg van de Heidelbergse Catechismus (zondag 39) is dan vaak leidend. Deze vraagt aandacht voor het ”eren” van alle gezagsdragers waarmee we in aanraking komen, van wie onze ouders de eersten zijn.

Letterlijk luidt het gebod: „Geef uw ouders het gewicht dat hun toekomt.” Op die manier komt des te duidelijker tot uitdrukking dat het gaat om hun „gewicht”, dat wil zeggen de positie die God hun gegeven heeft. Wat is die positie ten diepste? Het gezag van God uitoefenen in het leven van hun kinderen.

Dat is als je erover nadenkt een duizelingwekkend gewicht. Hoeveel keer „omdat ik het zeg” als doorslaggevend argument kan deze toets doorstaan? Maar dus wel gezag uitoefenen. In het boek Spreuken krijgt dit op talloze manieren een concrete uitwerking. Vele aansporingen klinken immers om de „wet” van vader en het „gebod” van moeder ter harte te nemen en op deze ‘school’ gehoorzaamheid te leren. Zo wordt voorkomen dat kinderen gaan regeren en we vorsten te voet en knechten te paard –de wereld op z’n kop– krijgen.

Nieuwe Testament

Gaat het echter wel altijd goed wanneer dit gebod –dat in het Nieuwe Testament aangeduid wordt als „het eerste gebod met een belofte” (Ef. 6:2)– vertaald wordt naar onze situatie vandaag? Met name de brede omschrijving uit de catechismus, „allen die over ons gesteld zijn”, kan tot misverstanden leiden wanneer we de context uit het oog verliezen. Binnen de maatschappelijke verhoudingen van de (theocratie!) Israël vormde het gezin veel meer één geheel met de samenleving dan ten tijde van het Nieuwe Testament en zeker vergeleken met onze tijd.

Concreet: in onze ”bottom-up” georganiseerde maatschappij (netwerksamenleving) liggen de verhouding toch wel anders dan in een top-downsamenleving. Is bijvoorbeeld iedere willekeurige ambtenaar iemand die over ons gesteld is?

Zeker wat de geestelijke verhoudingen betreft is er in het Nieuwe Testament sprake van een andere manier van spreken. We kennen nu geen onderscheid meer tussen geestelijken en leken, en dat geeft toch een eigen accent aan gezagsverhoudingen. Dat komt met name naar voren in het gebruik van de uitdrukking „elkaar onderdanig zijn” (Ef. 5:21). Dit elkaar onderdanig zijn is het kader waarbinnen Paulus vervolgens allerlei gezagsverhoudingen aan de orde stelt.

Eigen karakter

Het woord ”onderdanig” klinkt in de meeste 21e-eeuwse oren als een vreselijk woord. Er is vaak meteen een associatie met onderdrukken, achterstellen en discrimineren. Toch bedoelt het woord niets anders dan te wijzen op een bepaalde orde waarin je je plaats inneemt.

En ja, dan is het normaal dat de een de ander een opdracht geeft. Dat de een binnen het bedrijf een andere functie heeft dan een ander. Een hogere functie waarin leiding­gegeven wordt aan anderen. En ja, dan is de positie van een man en een vrouw wel gelijkwaardig, maar niet hetzelfde: de man wordt getypeerd als „hoofd” en de vrouw als zijn „lichaam.”

Elkaar onderdanig zijn lijkt een logische tegenstrijdigheid. Maar hier zit juist de crux van de christelijke wijze van gezag uit­oefenen: gezag is ten diepste gevend en dienend van aard. Wie gezag draagt, maakt zijn eigen belangen ondergeschikt (!) aan die van de ander .

De man zegt tegen de vrouw: „Ik maak mijn belangen ondergeschikt aan die van jou, want ik ben jouw hoofd.” Zij is onderdanig aan hem, en toch staat hij niet boven haar. Een werkgever zegt tegen zijn werknemer hetzelfde; een leraar tegen een leerling, een vader en moeder tegen de kinderen. Dat is immers zoals Christus de gemeente dient met Zijn gezag? Hij kwam om te dienen, en niet om gediend te worden (Markus 10:45).

Het christelijk geloof was en is geen staatsgevaarlijke godsdienst. De toenmalige maatschappelijke verhoudingen werden niet revolutionair verworpen en omver­gegooid. Wel veranderde van binnenuit het christelijk geloof de verhouding tussen heer en slaaf. Deze verhouding werd nieuw ingevuld: elkaar onderdanig. De slaaf maakt zijn belangen ondergeschikt aan die van zijn heer, en omgekeerd.

Genade

Dat zou ook vandaag de dag zichtbaar dienen te zijn in onze maatschappij. De manier van omgaan binnen een christelijk bedrijf is dan wezenlijk anders dan binnen een bedrijf dat als enige doel heeft om zo veel mogelijk winst te halen of dat mensen als slaven opdrijft om het beste uit jezelf te halen – al kost een ander dat de kop.

Hoe dat kan? Ook dat zegt Efeze 5:21: „In de vreze Gods.” Onze eigen belangen ondergeschikt maken, is niet iets wat we van nature doen. Dat is die genade waardoor we God de allereerste en allerhoogste plek leren geven en we onszelf verootmoedigen voor Hem.

Iets dergelijks komt ook tot uitdrukking in de eerste brief van Petrus. De apostel schrijft in het kader van vrijen en slaven, van slaven en heren deze woorden: „Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil” (1 Petr. 2:13). Het is de vraag of je hier wel moet denken aan overheidsinstellingen. Veel meer gaat het over personen, een vorst of zijn vertegenwoordigers. En een overheidspersoon is ook maar een mens, met alle gebreken van dien.

Christenen accepteren iemand met een bepaalde autoriteit als schepsel van God. Zo klinkt het: „Eert eenieder”, anders vertaald: heb respect voor allen (2:17). Zo kan men zich schikken onder elk menselijk schepsel.

Nog duidelijker blijkt dit uit wat Petrus schrijft over het gemeentelijk leven (5:5): „Desgelijks gij jongen, zijt de ouden onder­danig.” Dat wordt gevolgd door: „En zijt allen elkander onderdanig.” Dit laatste gefundeerd in: „Zijt met ootmoed bekleed, want God weder­staat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade.”

Dat is de eigen kleur van christelijke gezagsuitoefening: er is sprake van een bepaalde gezagsverhouding en toch kun je onder een ander gaan staan, omdat je voor God hebt leren buigen. Een jongere accepteert het gezag van zijn wijkouderling en van een ouder (en wijzer?) gemeentelid. Maar ook het omgekeerde is waar: deze ouderling of oudere wil niets liever dan deze jongere van dienst zijn en stelt zich daarom niet hooghartig op. Hij luistert voordat hij antwoord geeft. En als die jongere politieagent is, kan hij zijn ouderling gewoon terechtwijzen.

Vaderlijk

Gezag komt alleen werkelijk tot recht als een hartelijk gezag dat uitnodigt om in te stemmen met wat voorgesteld wordt om zo als ‘ondergeschikte’ ook verantwoording te kunnen dragen. Zo oefent God ook Zijn Vaderlijk gezag uit over Zijn kinderen. Het doel is om hen tot ”flourishing”, tot bloei te brengen! Zelfs die wijze van gezag, de discipline en tucht die ook pijn meebrengt (Hebr. 12).

Gezag op christelijke wijze uit­oefenen is een zaak van het hart en van liefde. Hierbij is te denken aan de vertolking van Vaderlijk gezag in de berijming van Psalm 103: „Geen vader sloeg met groter mede­dogen, op het tedere kroost ooit zijn ontfermende ogen, dan Israëls Heer’ op ieder die Hem vreest.”

Eerder zagen we dat geschonken gezag slechts dan op christelijke wijze uitgeoefend kan worden als we „in Christus” zijn. Het is ten diepste onverantwoord om buiten Christus om gezag uit te oefenen. Dat gaat vroeg of laat verkeerd. We verabsoluteren dan zo gemakkelijk ons eigen standpunt. We hebben ons dan immers nooit leren schikken in Gods orde en leren verlangen naar „opdat Hij in alles de Eerste zou zijn” (Kol. 1:18). Echt op christelijke wijze gezag uitoefenen kan wanneer we delen in de vrijheid van de kinderen van God. Daar geldt geen ik meer tegenover de ander, maar is er sprake van een ”elkaar” op een unieke manier.

Zo zijn we voor het dragen van gezag ook aangewezen op de Geest, Die het uit Christus als de Bron neemt en uitdeelt. Immers, juist wanneer die noties je lief geworden zijn, namelijk van dienend gezag en van het je eigen belangen ondergeschikt maken aan die van de ander in een gezagsrelatie, loop je al te vaak tegen jezelf aan. Gezag uitoefenen op christelijke wijze is een gave

Kun je dan geen goede gezagsdrager zijn als je de Bron van gezag niet kent of erkent? Er zal langs bovengenoemde lijnen sprake zijn van een eigen kwaliteit van gezag in een christelijk gezin, school, kerk en op het werk. Het is beschamend wanneer seculieren ons ten voorbeeld zijn wanneer ze gebruikmaken van ten diepste christelijke principes, zoals „iemand tot zijn recht laten komen.” Het is bemoedigend dat Christus erop gerekend heeft dat Zijn leerlingen voortdurend een lesje gezagdragen nodig hebben. Wie onder u de meeste wil zijn, die zal dienaar van allen zijn. Dat is de les van Markus 10 voor hardleerse leerlingen. Toch stuurt Hij geen leerlingen weg.

De auteur is universitair hoofddocent praktische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer