Inzake troostmeisjes geeft Japan zich níét gewonnen
Japan mag dan 71 jaar geleden hebben gecapituleerd, het geeft zich nog niet gewonnen als het gaat om het erkennen van troostmeisjes in de oorlog. Openlijker praten over militair bordeelgebruik door de geallieerden ten tijde van de Tweede Wereldoorlog zou helpen, vindt hoogleraar Japanse geschiedenis Tessa Morris-Suzuki.
Ze laat in een vorig jaar gepubliceerd essay nadrukkelijk haar aarzeling weten om het thema ter sprake te brengen, omdat ze beseft dat Japanse ontkenners van militaire bordelen er garen bij spinnen. Die beweren immers dat het bordelensysteem van de Japanse strijdkrachten „niets bijzonders” was: ook andere landen hadden immers hun militaire bordelen. Ze hebben met dat laatste gelijk, stelt Morris, en het verzwijgen daarvan siert de geallieerden niet. Tegelijkertijd benadrukt ze de ongekende wreedheid van het Japanse bordelensysteem. Vrouwen en meisjes werden tegen hun wil en met geweld meegenomen uit hun woonplaatsen, opgekocht of met valse voorwendelen meegelokt. Ze werden over enorme afstanden van hot naar her gesjouwd – veelal onder onmenselijke omstandigheden. „Japan met dit gruwelijke oorlogsverleden confronteren zal gemakkelijker gaan als andere landen openlijker over hun eigen verleden rond militair seksueel misbruikpraten.”
Vorig jaar publiceerde de Australische hoogleraar Japanse geschiedenis, verbonden aan de Nationale Universiteit van Australië (ANU), een essay onder de titel ”You don’t want to know more about the girls?” (Wilt u niet meer weten over die meisjes?)
Morris citeert daarmee de Australische soldaat Angus McDougall, die als krijgsgevangene van de Japanners naar Thailand werd gestuurd om er te werken aan de Birmaspoorweg. Net als 40.000 andere krijgsgevangenen zat hij onder vreselijke omstandigheden in krappe treinwagons. „En”, vertelde hij, „ook zo’n dertig troostmeisjes zaten in dezelfde trein.”
Tijdens het interview dat McDougall na de oorlog had met een historicus die zich bezighield met ”oral history” (het systematisch optekenen van persoonlijke getuigenissen) verbaasde het hem dat de interviewer het thema ”troostmeisjes” volstrekt negeerde. Vandaar zijn vraag.
Prof. Morris ontwaart in dat negeren een algemeen patroon in het historisch onderzoek na de oorlog. „Verwijzingen van geallieerde soldaten naar troostmeisjes in dienst van de Japanners werden jarenlang genegeerd.” Ze ziet daarin ook de opstelling weerspiegeld die de geallieerden hadden tijdens de oorlog. „Japanse bordelen waren in China en Zuidoost-Azië overal te vinden, maar telkens werden ze als iets curieus, bijna iets grappigs vermeld.” Ze waren in de ogen van geallieerden soldaten ook relatief onbelangrijk, vergeleken met de kwesties die direct met de oorlog zelf te maken hadden.
Morris voegt eraan toe dat veel Britse, Australische en Amerikaanse militairen diepgewortelde vooroordelen jegens Aziaten hadden en ook nog eens een kijk op vrouwen hadden „die we nu als ongekend seksistisch zouden typeren.” Als gevangengenomen soldaten later spraken over hun ontmoeting met troostmeisjes in de jappenkampen deden ze dat veelal met een glimlach. Morris, die als onderzoeker veel interviews met geallieerde soldaten heeft afgenomen: „Je hoorde de scherts in hun stem zodra ze het over troostmeisjes hadden.” Ter verklaring wijst ze erop dat veel van deze soldaten ook regelmatig prostituees bezochten.
In tegenstelling tot de Japanse (en Franse!) praktijk –waarbij uitgebreide netwerken van militaire bordelen werden opgezet– kenden de Britse en de Amerikaanse geallieerden in Azië geen speciale militaire bordelen. „Soldaten gingen op eigen houtje naar commerciële bordelen buiten de kazernes, al waren er hier en daar officieren die eigen bordelen opzetten.”
Direct na de oorlog leidde dat soms tot wrange toestanden. Geallieerde soldaten waren vaak druk met het opvangen van ontredderde vrouwen (ze werden door de Japanners meestal aan hun lot overgelaten). Tegelijkertijd waren ze druk met het opzetten van of ruimte geven aan bordelen voor zichzelf.