Alles schade achten
Hooglied 1:7
„Zeg mij aan, Gij, Die mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in de middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen?”
Sommigen hebben veel bevindingen en uitreddingen in de wereld waarmee zij wonderlijk de hoogte ingaan, om daardoor hun bijzonder leven en de vastigheid van hun staat te bewijzen. Ouders hebben veel werk om hun kinderen op te voeden. De Heere heeft er onberekenbaar veel meer werk aan om Zijn kinderen klein te krijgen.
De ballast in zee werpen gaat gemakkelijk, het scheepsgereedschap er achteraan gooien kan ook nog, maar als het koren overboord moet om behouden te worden, wordt het pas echt pijnlijk (Handelingen 27). Als er één op aarde roemen kan, dan was het zeker de grote kruisgezant Paulus: zijn onmiddellijke bekering, hemelse roeping, arbeid, lijden, uitreddingen, zelfverloochening, heiligmaking, Godsontmoetingen, bevindingen en optrekking in de derde hemel. Hoor hem evenwel uitroepen: „Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen” (Filippenzen. 3:8).
Zo kenmerkte zich ook Jezus’ hoogbegenadigde bruid. Zij voelde zich alleen gelukkig met en bij haar Bruidegom. Velen getuigen dat zij Gods volk liefhebben, maar als die liefde haar afkomst niet heeft uit de liefde van Christus, spruit ze uit natuurlijke beweging of bijbedoelingen voort. Bij de bruid staat de liefde tot haar Bruidegom bovenaan. Als een onmisbare vrucht daarvan heeft zij ook Zijn schapen lief en behoefte aan gemeenschapsoefening met de heiligen.
E. Fransen, predikant te Kampen (”Sions weeklacht”, 1926)