Eugène Dubois verliet de kerk om evolutietheorie
Wereldberoemd werd Eugène Dubois (1858-1940) als vinder van de javamens. Die zou dé ontbrekende schakel zijn in de menselijke evolutie. Na zijn overlijden raakte de Amsterdamse hoogleraar paleontologie echter in het vergeetboek. En daar wil Sjra van Horne uit het Limburgse Haelen voorgoed een eind aan maken.
Van Horne vindt het bizar dat Dubois jarenlang volstrekt onbekend is gebleven in de omgeving van het Limburgse Eijsden, Tegelen en Haelen. „Hij heeft daar toch een groot deel van zijn leven doorgebracht. De lokale heemkundevereniging te Eijsden vond het in 2008 –het 150e geboortejaar van Dubois– zelfs de moeite niet waard om een afmelding te sturen naar onze Duboistentoonstelling”, herinnert de oud-wethouder van de voormalige gemeente Haelen zich. Samen met de plaatselijke Studiegroep Leudal, waarvan hijzelf ook deel uitmaakt, grijpt Van Horne elk mogelijkheid aan om Dubois voor het voetlicht te halen. Zo heeft de studiegroep dit jaar –75 jaar na zijn overlijden– uitgeroepen tot Duboisjaar.
Wie was Eugène Dubois? Net als zowat ieder kind in Eijsden groeide hij op in een rooms-katholiek gezin. Toen Eugène eenmaal op de hbs in Roermond zat, zorgde de evolutietheorie ervoor dat hij innerlijk afscheid nam van de kerk. De Duitse bioloog Karl Vogt verzorgde er een aantal lezingen over de toen nog nieuwe evolutietheorie. Charles Darwin werd Eugènes held.
Ideeën over de evolutie van de mens van vooraanstaande biologen zoals Thomas Huxley en Ernst Haeckel fascineerden Dubois mateloos. Ze weekten hem los van de kerk. „Dat kon ook niet anders. De evolutietheorie was immers vloeken in de kerk”, verklaart Van Horne. „Het gevolg was dat hij zich uit liet schrijven als dooplid. Opmerkelijk genoeg heeft hij zijn kinderen later wel laten dopen.”
Hoewel zijn vader liever zag dat hij apotheker werd, besloot Eugène in 1877 aan de Universiteit van Amsterdam medicijnen te gaan studeren.
Opmerkelijk
In de wetenschappelijke wereld maakte Dubois snel carrière. Zijn belangstelling bleef echter uitgaan naar het raadsel van de evolutie van de mens. Kort na zijn huwelijk in 1887 nam hij de opmerkelijke stap om naar Nederlands-Indië te gaan. Daar hoopte hij de ontbrekende schakel aan te treffen.
Na lang zoeken en veel graafwerk vond Dubois in september 1891 bij het dorp Trinil, op Java, een fossiel schedeldak. Een jaar later trof hij een dijbeen aan. Dat was overduidelijk van een rechtoplopend wezen. In 1893 raakte Dubois ervan overtuigd dat hij met een rechtopgaande, aapachtige mens te maken had, de ontbrekende evolutionaire schakel waarnaar hij op zoek was. Hij noemde zijn vondst Pithecanthropus erectus.
Dubois’ conclusie met een tussenvorm te maken te hebben, bleek onverwacht zeer omstreden. Op de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1900 dacht hij zijn triomf te vieren. Maar hij kreeg te maken met forse kritiek. Dubois besloot zijn fossielen op te bergen. „Niemand mocht ze meer zien”, vertelt Van Horne. „Hij wilde in 1912 zelfs niet spreken met Ales Hrdlicka van het prestigieuze Smithsonian Institution, die speciaal voor de schedelkap en het dijbeen vanuit de VS naar Amsterdam was gekomen. Pas in 1923, na bemiddeling door de KNAW, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, mochten andere onderzoekers de fossielen van Pithecanthropus bekijken.”
Landgoed
In 1906 streek Dubois neer in Haelen. Voor ruim 3000 gulden kocht hij er 40 hectare bos, water en heide. Het werd zijn landgoed De Bedelaer. „Hij zocht een bosachtige omgeving met water waar hij zijn ideeën over de natuur van het Tiglien, 2 miljoen jaar geleden, vorm kon geven”, zegt Van Horne.
Dubois bouwde er aanvankelijk een houten huisje met een uitkijktoren. In 1910 verrees de monumentale villa De Bedelaar, momenteel in gebruik als opvang voor verslaafden en psychiatrische patiënten.
Achter de villa liet Dubois een vleermuizentoren bouwen. Tegen de muggenoverlast in de omgeving. „Maar na de laatste restauratie kunnen de vleermuizen niet meer naar binnen”, wijst Van Horne naar de 4 meter hoge toren, die inmiddels de status van rijksmonument heeft ontvangen.
Vijftig meter verderop tussen de bomen bevindt zich onder de grond een monumentale ijskelder. „Momenteel renoveren we dit bouwwerk. Het is de bedoeling om er een vleermuizenonderkomen van te maken.”
In het bos staat de gerestaureerde 15 meter hoge uilentoren uit 1937. Van Horne heeft een sleutel bij zich en gaat voor, de trappen op naar de bovenste verdieping. Daar bevindt zich een aantal nestkasten. „Hier broeden in ieder geval sinds 2013 bosuilen. Er nestelt ook een mandarijneend. Een echte exoot, helemaal in de stijl van Dubois.”
Lijkvocht
Toen Dubois het landgoed in 1906 kocht, was het een kaal heideveld. Maar de hoogleraar sloeg voortvarend aan het experimenteren, vervolgt Van Horne. „Van over de hele wereld liet hij zaden en stekken komen van speciale bomen. Vooral zijn zoon Jean stuurde hem uit tropische landen allerlei exotische zaden toe. Er staan hier nog steeds een paar sequoia’s, reuzenbomen uit Amerika. Ook stortte Dubois vrachten ijzer in het ven De Grote Bedelaer, in een poging dat te verrijken. Hij zette er bijzondere vissen in uit en speciale waterplanten.”
De hoogleraar vertroetelde de bomen op zijn landgoed. „Het begon al bij het planten. Dat was niet: gaatje graven, boompje erin. Er werden grote gaten gegraven, waarin eerst veel mest werd gestort. Daarin kwam de boom te staan. Ook deed Dubois geregeld zijn behoefte bij een boom” , vertelt Van Horne.
Dubois had wel meer vreemde trekjes. Elke morgen ging de hoogleraar naakt in het ven zwemmen. „Studenten die bij hem examen deden of promoveerden, deden dat vanuit een roeiboot midden op het ven. Dubois stelde een vraag, dook vervolgens onder de roeiboot door en verwachtte dan een antwoord.”
Van Horne raakte gefascineerd door de hoogleraar via de verhalen van zijn tantes. „Zij werkten op De Bedelaar als dienstmeisje. Ze vertelden dat ze weleens op de fiets in Haelen een pakketje van de universiteit moesten ophalen. Het lijkvocht droop eruit. Het personeel moest de menselijke resten vervolgens schoonmaken.”
Vooral schedels hadden de bijzondere interesse van de hoogleraar. „Kwam er een kind uit zijn familie op bezoek, dan voelde hij eerst aan het schedeltje. Dubois was een echte zonderling, een vakidioot. En dat zorgde voor verwijdering tussen hem en zijn vrouw en kinderen. Hij vond hen te dom, en liet dat goed merken. Ook hield hij te veel van de boerenmeisjes uit de buurt; hij schijnt zelfs een bastaardzoon te hebben verwekt. Dat deed de gespannen relatie met zijn vrouw ook al geen goed”, weet Van Horne.
Toen Dubois in 1940 op 82-jarige leedtijd overleed, vond hij zijn graf in Venlo in ongewijde aarde. In de grafsteen zijn twee dijbenen en een schedelkap van de javamens uitgehakt, als een soort piratenvlag.
Publiciteit
Voortdurend werkt Van Horne met de Studiegroep Leudal aan publiciteit rond Dubois. De 150e geboortedag van de hoogleraar in 2008 gaf Van Horne een kans om hem voor het voetlicht te halen. „Toen kwamen er heel wat mensen in beweging. Destijds en dit jaar opnieuw hebben we in het bezoekerscentrum Leudal in Haelen een grote tentoonstelling over hem ingericht. De straat waaraan zijn villa De Bedelaar staat, is toen hernoemd in Professor Duboisweg.”
Ook richtte de Stichting Eugène Dubois te Eijsden in 2013 de Dubois Foundation op, een stichting die aan de wieg staat van de Duboisleerstoel aan de universiteit van Maastricht. „De eerste hoogleraar die de leerstoel voor een jaar bekleedde, was Frans de Waal, de bekende apendeskundige. Sinds 3 maart is Mark Stoneking, een autoriteit op het gebied van de menselijke evolutie, er voor een jaar hoogleraar.”
In het Duboisjaar 2016 is opnieuw een aantal stappen gezet om Dubois op de kaart te zetten. Studiegroep Leudal, Stichting Eugène Dubois en Speelpark Klein Zwitserland te Tegelen ondertekenden een convenant om de nalatenschap van de hoogleraar in ere te houden. En dat blijkt aardig te lukken. „In Museum Het Ursulinenconvent in Eijsden is een grote Duboisafdeling ingericht. In de plaatsen Eijsden, Haelen en Tegelen werd het initiatief genomen om elk jaar een Duboismaand te organiseren en structureel de aandacht te vestigen op de nalatenschap van de vinder van de javamens.” Met een glimlach: „Nu gaan de subsidiegelden hopelijk binnenstromen om onze doelstellingen te realiseren.”
Herseninhoud als maat
Een van de eerste dingen die de Nederlandse arts Eugène Dubois in 1891 berekende aan ‘zijn’ javamens was de schedelinhoud. Hij meende –net als veel tijdgenoten– dat de herseninhoud een maat zou zijn voor de intelligentie. Kort door de bocht: hoe meer hersenen, hoe minder aap.
De javamens leek met zijn herseninhoud van 900 tot 1000 milliliter de ideale ontbrekende schakel. Precies tussen mensapen (400 tot 500 milliliter) en hedendaagse mensen (1000 tot 1500 milliliter) in.
Wetenschappers meenden met de herseninhoud de evolutie van de mens uit een aapachtige te kunnen aantonen. Dat blijkt onder meer uit de waarde die antropologen hechtten aan de schedelcapaciteit of herseninhoud van zogeheten ”primitieve hominiden”. Die van de Homo erectus varieert van 800 tot 1200 milliliter, terwijl mensapen ongeveer 300 tot 750 milliliter bezitten. Ter vergelijking: de schedelcapaciteit van de huidige mens –H. sapiens– varieert van 1000 tot 1500 milliliter, met een gemiddelde van ongeveer 1400 milliliter.
Inmiddels is duidelijk dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen intelligentie en hersenomvang. Onder meer de vondst van zes dwergachtige skeletten van de zogenaamde Floresmensjes op Bali in 2003 stelde de oude opvatting ter discussie. De Australische ontdekker Mike Morwood bepaalde hun herseninhoud op 430 milliliter, evenveel als van een chimpansee. Deze ”hobbits” vertoonden het gedrag van de moderne mens, die echter een drie keer zo grote herseninhoud heeft. Morwood zelf meende dat hij te doen had met de klassieke oermens H. erectus, maar „dan te heet gewassen.”
De Indonesische paleontoloog Teuku Jacob, die veel onderzoek deed naar de Floresmens, poneerde in 2006 dat alle 94 beschreven kenmerken van de gevonden schedel binnen de normale variatie van de moderne mens –H. sapiens– vallen.
De gangbare verklaring is nu dat de Floresmens, net als de dwergolifant die hij bejaagde, kleiner is geworden, zoals vaker gebeurt op eilanden. Het brein is gewoon meegekrompen, betoogden de Amerikaanse paleontologen Eleanor Weston en Adrian Lister in Nature in mei 2009.
„Bij mensen is geen verband waarneembaar tussen hersenvolume en intelligentie”, concluderen Reinhard Junker, wetenschappelijk medewerker bij de stichting Wort und Wissen, en Siegfried Scherer, hoogleraar microbiële ecologie aan de technische universiteit in München, in hun boek “Evolutie. Het nieuwe studieboek” (2010). „De structuur van de hersenen is bepalend voor de indeling in het geslacht Homo.”