Monnikenwerk: mooi maar soms wat saai
Eeuwenoude handschriften, rijk versierde boeken en kleurige illustraties van Christus, zittend op de troon of rijdend op een ezel. Ze geven een inkijkje in een andere wereld: die van middeleeuwse monniken in hun schrijfkamers. Mooi werk, maar soms onnoemelijk saai.
In de expositie ”Het scriptorium”, die tot 2 oktober in Klooster Ter Apel te zien is, staat de ontwikkeling van het middeleeuwse boek centraal. Het scriptorium is de plaats waar monniken met de hand teksten overschreven (het Latijnse woord scribere betekent schrijven).
Klooster Ter Apel, in het zuidoostelijkste puntje van de provincie Groningen, heeft ook nog zo’n schrijfkamer, een beetje verstopt op zolder. Die lag precies boven de kamer van de kloosteroverste. De prior was namelijk de enige in het klooster die een open haard had. De warmte van het vuur drong door tot in de bovengelegen ruimte, en dat zorgde voor een prima klimaatbeheersing. De verschillende kleuren inkt die de monniken maakten, moesten vloeibaar blijven, terwijl het perkament niet door vocht mocht omkrullen. De monniken konden zo optimaal hun werk doen: het overschrijven van de Schrift, van teksten van Augustinus of van koorgebeden.
Eeuwig leven
Kruisheer Johan van Loen was zo’n monnik die wekenlang voorovergebogen boven zijn schrijftafeltje letters aan het kopieren was. Een van zijn producties ligt nu in de Koninklijke Bibliotheek in Stockholm, een boek met heiligenlevens. „Dye dit boeck heuet ghescreuen, god geve hem dat ewighe leuen”, noteerde hij op de laatste bladzijde.
Hoelang Van Loen over zijn werk heeft gedaan, is niet bekend. Een gemiddelde kopiist haalde een snelheid van vijf pagina’s van veertig regels per dag. Duidelijk is wel dat het minutieus overschrijven van een tekst, het kalligraferen van letters en het maken van miniaturen een enorm tijdrovende klus was die maanden of zelfs jaren in beslag kon nemen.
„Wie de kalligrafie niet beoefent, weet niet hoeveel moeite wij moeten doen”, verzuchtte een middeleeuwse monnik uit het Franse klooster Corbie. „Zo zoet als de haven is voor de zeeman, zo zoet is de laatste regel voor de schrijver. Slechts drie vingers houden de pen vast, maar het hele lichaam zwoegt.”
In een manuscript uit de abdij St. Aignan in Orléans is een kopiist opvallend openhartig: „Schrijven is onnoemelijk saai. Het kromt de rug, vermindert je zicht, brengt de spijsvertering in verwarring en kraakt je romp.”
Het laatste woord dat een monnik opschreef, was dan ook meestal een uitroep van dankbaarheid aan God. „Amen.” Of anders: „Gefeliciteerd.”
Reformatie
Een leuke klus was het dus niet altijd, dat kopiëren van teksten bij kaarslicht, zo laat de expositie zien. Toch zou de westerse beschaving er heel anders hebben uitgezien zonder kromgebogen monniken in het scriptorium. Eeuwenlang waren de kloosters de enige centra van wetenschap, waar kennis van vroeger werd bewaard en doorgegeven. Want het waren de monniken die konden lezen en schrijven.
Hun werk veranderde in de dertiende eeuw. Het Latijnse onderwijs verplaatste zich van de kloosters naar scholen in de steden. Ook het overschrijven van boeken gebeurde steeds vaker in ateliers, waar professionele kopiisten in hoog tempo documenten vermenigvuldigden. Monniken veranderden van boekproducenten in boekconsumenten: ze kochten geschriften en richtten rijke kloosterbibliotheken in. In plaats van geestelijke teksten schreven ze steeds vaker juridische en administratieve documenten.
De uitvinding van de boekdrukkunst door Johannes Gutenberg, halverwege de vijftiende eeuw, had een vergelijkbaar effect als de internetrevolutie ruim 500 jaar later. Het gieten en zetten van losse letters, waarmee papier bedrukt kon worden, leverde niet alleen teksten op die minstens even mooi waren als handgeschreven documenten, ze konden ook in grote aantallen vervaardigd en verspreid worden. Luther en de Reformatie maakten er in de zestiende eeuw handig en dankbaar gebruik van.
www.kloosterterapel.nl