„Het is een feest om in Estland te werken”
Al in het midden van de jaren ’80, toen het Baltische land nog onderdeel was van de Sovjet-Unie en niemand kon bevroeden dat ruim vijf jaar later de deelrepubliek een soevereine staat zou zijn, was Nick A. van de Griendt (48) actief in Estland. Anno 2004 is hij de eigenaar van een bloeiend veenwinningsbedrijf buiten de stad Viljandi, ruim anderhalf uur rijden van de hoofdstad Tallinn.
Het veen zit de familie Van de Griendt in het bloed. In 1853 begon de betovergrootvader van Nick onder de rook van Eindhoven als eerste met de winning van het natuurproduct. Zijn activiteiten groeiden uit tot een grote onderneming, Griendtsveen. Tot aan het einde van de jaren ’80 was ook Nicks vader actief in het familiebedrijf, dat inmiddels het veen uit Drenthe en over de grens met Duitsland haalde.
Dat Nick in de veenwinning terecht zou komen, stond voor hem buiten kijf. „Veen is niet alleen mijn werk, het is ook mijn hobby”, bekent hij. Na zijn studie economie werkte Van de Griendt eerst een aantal jaren elders om ervaring op te doen. Toen Van de Griendt junior in het familiebedrijf terechtkwam, ging de jonge ondernemer om zich heen kijken, „omdat we in Drenthe en Duitsland nog maar voor 25 tot 30 jaar voorraad hadden, wat in veentermen een korte termijn is.”
In het midden van de jaren ’80 kwam de eerste handel met Rusland op gang. Toen een paar jaar later de Sovjet-Unie uit elkaar viel, privatiseerde Van de Griendt als een van de eersten een bedrijf buiten de havenstad Parnu. Later nam hij in de buurt van Tallinn een ander -reeds geprivatiseerd- bedrijf over.
Van de Griendt besloot zijn aandeel in Griedtsveen te verkopen en in Estland helemaal opnieuw te beginnen. „Op een gegeven moment moet je een knoop doorhakken, omdat er in Nederland en Duitsland geen toekomst meer was. In Estland zat mooi veen en met de mensen hier is het plezierig werken.” Officieel woont Van de Griendt nog steeds in Zwolle, waar het hoofdkantoor van Sphagnum Products bv -sphagnum is de Latijnse benaming voor veenmos- is gevestigd. Maar het veen komt alleen nog maar uit Estland, waar hij 60 procent van zijn tijd doorbrengt.
In het gloednieuwe kantoor van zijn huidige bedrijf -dat hij aan het eind van de jaren ’90 overnam- legt Van de Griendt uit wat veen is en hoe de winning in zijn werk gaat. Op een A4’tje tekent hij een golvende lijn die een glooiend landschap voorstelt. „In de lagere delen tussen de heuvels kunnen bij een hoge waterstand moerasachtige gebieden ontstaan met daarin allerlei mossen en waterplanten. Als er veenmossen groeien, ontstaat er een soort spons die bestaat uit verteerde plantenresten en een enorme hoeveelheid water. Het levende veenmos groeit aan de oppervlakte door, terwijl de wortels afsterven. Zo groeit een veenlaag die tussen de 4 en de 9 -zoals rond Viljandi- meter dik kan worden.”
Op zijn veenwinningsgebied in Soosaare -even buiten Viljandi- laat Van de Griendt zien hoe het veen wordt gewonnen. „Voordat je het gebied kunt betreden, moet eerst het water worden afgevoerd”, zegt de vervener, wijzend op de vele slootjes die om de 20 meter een productieblok afbakenen. Vervolgens wordt de bovenste 5 centimeter losgefreesd, gedroogd, gekeerd en bij elkaar geschraapt tot rilletjes, waarna een ’verzamelaar’ achter een tractor het veen binnenhaalt. Dat proces kan zich tientallen jaren lang herhalen, totdat de waterstand het niet meer toelaat.
Het veen wordt verscheept naar onder andere Nederland, waar het dient als basis voor potgrond bestemd voor grote kwekerijen in bijvoorbeeld het Westland, Zuidoost-Drenthe en Brabant. Op dit moment is de Nederlander goed voor een productie van 150.000 tot 200.000 vierkante meter per jaar.
Toen hij het voormalige Sovjetbedrijf eind jaren ’90 overnam, moest hij het eerst „reusachtig” saneren, vertelt Van de Griendt. „De 65 man die er werkten, leverden hoegenaamd geen productie. Het veengebied moest worden ontwaterd, het machinepark vernieuwd en werkhouding van de werknemers verbeterd.” Inmiddels zijn er van de oorspronkelijke bezetting nog drie tot vier man over en voldoet de onderneming met zo’n zestien man personeel -in het hoogseizoen werken er meer- aan de hoogste certificeringseisen voor deze sector.
De goede arbeidsmoraal is een van de grote voordelen van het ondernemen in Estland, vindt Van de Griendt. „De wil om te werken is hier groot.” Als voorbeeld noemt hij niet alleen zijn eigen werknemers, maar ook de bouwsector. „In Nederland stoppen de bouwvakkers bij vorst. Hier stort men bij -10 graden Celsius nog gewoon beton. Bouwvakkers spannen een tent op het terrein, zetten er een kachel in en werken gewoon door.”
Een ander pluspunt van Estland is het gunstige fiscale klimaat. „Hier betaal je geen vennootschapsbelasting, waardoor je de gemaakte winst meteen weer in het bedrijf kunt investeren”, aldus Van de Griendt, die verder zeer te spreken is over het mobieletelefoonnetwerk en het bankwezen. „Het is een feest om hier te werken, al was het alleen maar vanwege het feit dat je hier nooit in de file staat.”
De Nederlander kan het aspirant-ondernemers dan ook aanraden naar de Baltische republiek te komen, ofschoon hij er wel op wijst dat met 1,3 miljoen Esten de afzetmarkt niet groot is. „Onlangs kwam ik iemand tegen die hier tweedehands kopieermachines wilde verkopen. Hij zag al gauw dat zoiets hier geen kans van slagen heeft, temeer daar iedereen alles nieuw koopt.”
Wat Van de Griendt wel stoort, is de groeiende regelgeving vanuit Brussel, waar Estland zelf nog eens een schepje bovenop doet „omdat het het braafste jongetje van de klas wil zijn.” Als voorbeeld noemt hij Natura 2000, een pakket EU-maatregelen dat de natuur moet beschermen. Tallinn kreeg van Brussel een aantal jaren om beschermde natuurgebieden aan te wijzen. De regering heeft echter in één keer besloten 60 procent van het landoppervlak als natuurgebied te bestempelen. Daaronder bevindt zich een groot aantal veengebieden, die samen 22 procent van de totaaloppervlakte beslaan - waarvan overigens slechts 0,5 procent ’in productie’ is. Van deze maatregel zouden Van de Griendt en zijn collega’s hinder kunnen ondervinden als zij hun gebied willen uitbreiden.
Een waanzinnige maatregel volgens de Nederlander, omdat bij de huidige winning het veen zich nog altijd uitbreidt. „Dat was ook altijd de filosofie van de overheid.” Bovendien is van vernieling van de natuur geen sprake, omdat het oorspronkelijke landschap niet wordt aangetast. „Als het veen is afgeschraapt, gooi je de slootjes dicht en herstelt het gebied zich weer.”
Ook de bosbouw wordt met dit probleem geconfronteerd. „Heel Estland staat nu op zijn achterste benen en de overheid kan duizenden rechtszaken tegemoet zien”, weet de geboren Zwollenaar, die ook een bezwaarschrift bij het ministerie heeft ingediend. Zorgen maakt hij zich vooralsnog niet. „Ik vermoed dat een aantal regelingen wel zullen worden teruggedraaid.”
Dit is het derde deel in een serie portretten van Nederlandse bedrijven die actief zijn in de nieuwe lidstaten van de Europese Unie.