Films en geloof: vergelijk geen appels met peren
Film als kunstvorm is iets heel anders dan filmpjes op internet, reageert dr. Rinke van Hell op dr. ir. S. M. de Bruijn. De waarde van film voor geloofsvragen moet je dus ook niet aan de hand daarvan beoordelen.
In zijn reactie (RD 30-6) op het interview met mij naar aanleiding van mijn proefschrift (RD 29-6) stelt dr. ir. de Bruijn dat de meeste films een negatieve invloed hebben op de religieuze identiteit van jongeren. Gelukkig zijn we het beiden eens over het belang van een gedegen filmbeleid voor de reformatorische gezindte – al verschillen we in de manier waarop we dit zouden invullen. Graag reageer ik op zijn stellingname.
Eerst een opmerking vooraf. De reactie van De Bruijn spitst zich vooral toe op het belang (of gevaar) van films voor jongeren. Mijn onderzoek is echter uitgevoerd onder volwassen filmkijkers van 25 tot 55 jaar. Bij jongeren spelen andere vragen: in hoeverre laten we hen zelfstandig filmkeuzes maken, vanaf welke leeftijd, welke films zijn geschikt et cetera. Daarover handelt mijn proefschrift niet – al is het natuurlijk een dankbaar onderwerp voor vervolgonderzoek.
Wel is duidelijk dat in de reformatorische gezindte vooral de jongere generatie films kijkt en waardeert. Ik begrijp dus het belang van het onderwerp.
Verschillende lagen
Dan over de reactie zelf. Allereerst valt op dat de kritiek zich richt op de waarde van films voor jongeren, maar dat De Bruijn in deze context alleen spreekt over vlogs, YouTubefilmpjes en Facebook. Dat is appels met peren vergelijken. Naar mijn idee kan de populariteit van dit soort filmpjes niet gebruikt worden om de kunstvorm film af te wijzen.
In het theoretisch kader van mijn onderzoek stel ik onder andere dat film een combinatie is van een filmische, narratieve en symbolische laag. De functie van film-als-gelijkenis, zoals ik het in mijn proefschrift noem, ontstaat juist bij de gratie van de combinatie van die drie verschillende lagen. Die creëren samen het verhaal en de esthetische ruimte. Met name het verhalende element (dat juist erg belangrijk is in de functie van film-als-gelijkenis) ontbreekt in vlogs en korte YouTubefilmpjes.
Dan de stelling dat film een negatief effect zou hebben. Dit neigt naar de in de mediawetenschappen achterhaalde ”injectienaaldtheorie” (ook ”magic bullet theory” genoemd): de gedachte dat media een rechtstreeks effect op de gebruikers hebben. Door middel van empirisch onderzoek is aangetoond dat de werking van media een tweerichtingskarakter heeft: zowel de achtergrond van de kijker als de context als de inhoud speelt mee. Kijkers zijn veel minder direct te beïnvloeden dan op het eerste gezicht lijkt. Bovendien is film kijken geen passieve bezigheid: net als lezen vergt het cognitieve inspanning.
Goede boeken
Ten derde is De Bruijn benieuwd wat er gebeurd zou zijn als ik mijn respondenten „drie goede boeken” had gegeven. Nog steeds wordt film vaak tegenover literatuur gesteld. Ook mijn respondenten deden dat, maar voor hen had film een duidelijke meerwaarde. Zo stelde iemand dat „beeld meer zegt dan duizend woorden.”
Over die stelling kun je twisten, maar een ander gaf een meer verrassende reden om film te prefereren. Van films kon zij samen met haar gezin genieten waardoor er sprake was van ”quality time”. Een boek lees je uiteindelijk toch alleen. Ook hier ligt wat mij betreft een mooie vraag voor vervolgonderzoek: hoe verhouden literatuur en cinema zich tot elkaar en hoe zouden zij elkaar kunnen aanvullen, ook voor de reformatorische achterban?
Verhaal
De tegenwerping dat film, net als toneelspel, te ‘werelds’ zou zijn voor serieuze reflectie deel ik niet. Al vanaf de vroegste kerkgeschiedenis zijn er zowel voor- als tegenstanders van toneel, literatuur en kunst geweest. Theologen als Hans Urs von Balthasar, David Ford en Kevin Vanhoozer tonen overtuigend aan dat drama belangrijke elementen in kan brengen in een hedendaagse theologie.
Zij wijzen erop dat de mens in het verhaal van God geen passieve rol heeft. Uiteraard begint het verhaal met Gods handelen en spreken. Maar door heel de heilsgeschiedenis heen heeft God mensen ingeschakeld, hoe gevallen en gebroken ook. God roept ons op om naar Zijn Woord te handelen. De verhalen die wij vertellen, in woord en in beeld, zijn daar een echo van (zoals De Bruijn ook aangeeft in zijn reactie). Het is de taak van een praktisch theoloog om deze verhalen steeds weer op zo’n manier te vertellen dat Gods Woord gestalte krijgt in onze tijd.
Voor de duidelijkheid: het is geenszins mijn bedoeling om films in de plaats te stellen van de Schrift. Maar mijn onderzoek toont wÉl aan dat films in staat zijn om een mens die Schrift opnieuw te laten begrijpen en waarderen. Zouden we die mogelijkheid onbenut mogen laten, ook voor volgende generaties? Het lijkt mij dat we op zijn minst deze vragen onder ogen moeten zien, want ook christelijke kijkers gaan eerder méér dan minder naar de film.
De auteur is praktisch theoloog en promoveerde woensdag op een onderzoek naar de invloed van film kijken op de religieuze identiteit van orthodoxe protestanten. Morgen volgt een slotreactie van dr. ir. S. M. de Bruijn.