Paardenkracht
De wilde, witte paarden van de Camargue, legendarisch zijn ze. Wie er nooit geweest is, ziet in zijn fantasie al kuddes sierlijke witte paarden over moerassige vlaktes draven met hun manen wapperend in de mistral, die koele krachtige wind die elke grasspriet in de streek zo nu en dan een paar dagen laat sidderen.
Hoeveel tel je er op deze foto? Ik kom aan tien, maar het waren er meer omdat ze achter elkaar liepen. Heel statig naar ons toe, in de naderende avondschemering en met stofwolken achter de hoeven. Elegant, sierlijk, gracieus en energiek. Als het emblematische Franse deux-chevauxje letterlijk twee pk betekent, zie je hier dix-chevaux op je afdenderen.
Maar zijn deze paardjes écht zo wild als de verhalen doen geloven? Helaas, dat moet met een korreltje zout worden genomen. De koniks die onze Nederlandse natuurgebieden bevolken zijn wilder. Maar ook dat zijn geen echt wilde paarden. Die bestaan vrijwel nergens meer. Op een paar kuddes in Mongolië na, zijn alle paarden gedomesticeerd en zijn sommige rassen daarna weer verwilderd.
Hoe zit dat dan met het Franse Camargueras? In het zuiden van Frankrijk, waar de Rhône in de Middelandse Zee stroomt, is in de loop der eeuwen een zeer uitgestrekte moerasdelta ontstaan, de Camargue. De naar deze streek genoemde witte paarden leiden een halfwild bestaan. In groepen van enkele tientallen exemplaren kunnen ze tot op zekere hoogte vrij rond trekken.
Maar als je erop let, vind je altijd omheiningen en ontdek je op ieder paard een brandmerk dat aangeeft van welke hoeve (mas) hij eigendom is. De paarden worden donkerbruin geboren en verkleuren pas in de loop van enkele jaren via antracietgrijs naar schimmel en uiteindelijk wit. Dat verkleuren is een redelijk wilde eigenschap die we terugzien bij meerdere hoefdieren die –al dan niet gedomesticeerd– in de natuur leven. Denk aan de zwarte veulens van de konikpaarden en aan de donkerbruine lammetjes van het Drentse en het Veluws heideschaap.
De raskenmerken van de Camargue: klein, compact lichaam met korte nek, diepe borst, kalm karakter en lichtgrijze kleur. Opvallend zijn de kleine oortjes op het relatief grote hoofd, de zware kaken en het brede voorhoofd. Ondanks de kleine schofthoogte (stokmaat) van 1,30 meter tot 1,50 meter zijn ze sterk genoeg om volwassenen te kunnen dragen.
Ze worden vanwege hun goede gevoel voor runderen en hun wendbaarheid vooral ingezet door veedrijvers (guardiens). Met behulp van lange stokken met een kleine drietand aan het uiteinde drijven zij hun stieren bijeen. Maar ook voor dressuur is de Camargue zeer geschikt. Camargues schijnen bovendien over een grote dosis moed te beschikken.
Het verschijnsel van de Camargue is trouwens minder uniek dan men wel denkt. Ook in het uiterste zuiden van Spanje ligt een moerassige delta (Coto Doñana) waar kuddes halfwilde paarden alle ruimte hebben. En in Italië zien we een stuk boven Rome hetzelfde verschijnsel in de Maremmes. Als paardenras is de Camargue overigens pas sinds 1968 erkend.