Bondsgemeenten, blijf bij de psalmen
Laten Gereformeerde Bondsgemeenten in de erediensten alleen psalmen zingen, bepleit dr. P. H. van Harten.
De psalmen hebben een unieke plaats in de gemeente van Christus. Terwijl de Bijbelse verhalen vaak enkel de loop van de gebeurtenissen vermelden, gunnen de psalmen ons een blik in het hart van de Bijbelheiligen.
Geloof, hoop en liefde, bekend uit 1 Korinthe 13, vinden wij terug in de psalmen. Het geloof –een levend geloof wel te verstaan– is een beweeglijk ding. In grote nood klinken er de noodkreten op tot God. „Ik ga te grond’, de vloed is mij te groot!” (Ps. 69:1, ber.). Maar daar is ook de worsteling met het ongeloof. „Dacht ik aan God, dan kermde ik” (Ps. 77:4). Soms breekt dwars door de klachten heen het geloof door. Een andere keer is er –te midden van alle nood– de stille overgave aan de Heere en een vast vertrouwen op Zijn zorg. „De Heere is mijn Herder” (Ps. 23:1); een hoogtepunt in het geloof.
Tegelijk is er ook de vaste hoop. In Psalm 42 wekt de dichter zich op: „Hoop op God.” In een andere psalm roept hij anderen op hetzelfde te doen: „Laat Israël hopen op de Heere, want bij de Heere is goedertierenheid” (Ps. 130:7).
Naast het geloof en de hoop zien wij ook de vurige liefde tot God. „Ik heb U hartelijk lief, Heere, mijn Sterkte” (Ps. 18:1). De liefde komt ook daarin uit dat het missen van Gods tegenwoordigheid voor de dichters ondraaglijk is. „Hoe lang zult U Uw aangezicht nog voor mij verbergen?” (Ps. 13:2).
Als de psalmdichters Gods lof zingen, hebben zij overvloedige stof. Zijn deugden alsmede Zijn grote daden in de schepping van deze wereld en in de verlossing van Zijn volk worden bezongen. Frappant is dat hetzelfde woord dat gebruikt wordt om de lof van God te zingen, ook gebruikt kan worden voor het belijden van schuld (zie Ps. 32:5 en Ps. 105:1 in het Hebreeuws). Het herinnert ons eraan dat de lof van God alleen zuiver klinkt als zij opkomt uit een gebroken hart.
Twee soorten mensen
Als het om de mensen gaat, maakt de Bijbelverklaarder Matthew Henry ons erop attent dat de psalmdichters weet hebben van twee soorten. Al in de eerste psalm is dit merkbaar: er zijn rechtvaardigen en goddelozen. Het geluk van de eersten is groot. Zij zijn welgelukzalig, ondanks de tegenspoeden die vaak hun deel zijn. Het lot dat de goddelozen daarentegen wacht, is dat van de rampspoed. „De weg van de goddelozen zal vergaan” (Ps. 1:6).
Vele psalmen zijn in de ik-vorm gesteld. Het laat ons zien dat de verhouding tot God een zeer persoonlijke is. Tegelijk weten de dichters zich onderdel van het volk van God en zijn ze vaak in de nood de stem ervan tot God.
In de psalmen horen wij steeds weer van Israël. Het is het volk van Gods verbond, Zijn oogappel, voorwerp van Zijn verkiezende liefde. Als een wonder van genade mogen zij die van huis uit heidenen zijn, delen in de zegen van Abraham. De Heere zal hen „tellen als in Isrel ingelijfd” (Ps. 87:4, ber.). De psalmen bepalen ons er steeds weer bij dat de zaligheid uit de Joden is.
Christus in de Psalmen
Op rijke wijze getuigen de psalmen van Christus. De gelovigen uit de oude bedeling zagen uit naar de komst van Hem door Wie God verlossing zou geven. Meer nog: de psalmen spreken niet enkel van Hem, maar Zelf rijst Hij daarin voor ons op. In Psalm 22 en Psalm 40 zien wij niet enkel de gelovigen in het hart, maar ook Christus Zelf. In de Psalmen zien wij Hem niet enkel in Zijn vernedering, maar ook in Zijn verhoging (zie Luk. 24:44).
Niet voor verwijst het Nieuwe Testament niet minder dan zeventig keer naar de psalmen. Wij kunnen daaraan toevoegen dat de gemeente van het Nieuwe Testament mag zingen in de wetenschap dat Hij op Wie de psalmdichters van verre gezien hebben, in Jezus gekomen is.
Ontelbaar veel christenen hebben in alle nood en strijd troost en kracht geput uit de Psalmen. Dat stelt ons in een tijd waarin in de kerk andere liederen aan invloed schijnen te winnen, te meer de unieke betekenis van de psalmen voor. Grote mannen uit de kerkgeschiedenis, zoals Athanasius, Augustinus, Luther en Calvijn, hebben hoog opgegeven van de Psalmen.
De Heilige Geest, Die mannen als David, Heman en anderen geïnspireerd heeft, is ook nu bij machte om ons de diepe zin ervan te doen verstaan en ons in te leiden in de verborgen omgang met God. Wij kunnen dan ook instemmen met het woord van Dietrich Bonhoeffer: „Met de psalmbundel gaat een ongeëvenaarde schat verloren, en met zijn herinvoering zullen ongekende krachten haar [de gemeenten, vH] binnenkomen.”
”Weerklank”
Binnen de Gereformeerde Bond klinkt al jarenlang de roep om andere liederen in de eredienst. Door veel hervormd-gereformeerde gemeenten waait een andere wind dan enkele decennia geleden. Allerlei liedbundels deden hun intrede. De verschuivingen zijn ook merkbaar in de prediking. Er valt een sterkere nadruk op het verbond dan voorheen. Een geïdealiseerde visie op de gemeente en verbondsautomatisme zijn daarbij niet uit te sluiten. Tegelijk eisen vergrijzing en secularisatie hun tol.
In het licht van deze ontwikkelingen is het niet verwonderlijk dat in april de bundel “Weerklank” verschenen is. De bundel is samengesteld door een redactie uit hervormd-gereformeerd kring. Onze conclusie, mede gelet op de inhoud van ”Weerklank”, kan geen andere zijn dan deze: laten alle kerkenraden en gemeenten waar men gewoon is uitsluitend de psalmen te zingen, daarin voortgaan. En laten die kerkenraden en gemeenten voor wie de verschijning van deze bundel een aanleiding zou zijn om de vrije liederen in te voeren in de eredienst, zich nog eens grondig bezinnen en zich de vraag stellen of Christus’ gemeente er werkelijk mee gediend is.
De auteur is hervormd emeritus predikant. De tekst van dit artikel is ontleend aan zijn vorige week gepubliceerde brochure “Psalm en lied”, te bestellen via jpprince@kpnplanet.nl.