Kerk & religie

„Kerk moet meer getuigenis uitstralen en niet zo bescheiden zijn”

Kritiek op de kerk mag best, maar er mag ook weleens wat meer getuigd en met meer vertrouwen in God gesproken worden. Dat vindt zowel de protestantse missioloog dr. Stefan Paas als de rooms-katholieke cultuurtheoloog dr. Erik Borgman. De laatste: „Bescheidenheid is vaak een schaamlap voor angst.”

Klaas van der Zwaag

24 June 2016 19:14Gewijzigd op 16 November 2020 04:30
De oude doopsgezinde gemeente in Haarlem, ooit een schuilkerk, was een de entourage van een debat over geloof in de moderne tijd. beeld Eran Oppenheimer
De oude doopsgezinde gemeente in Haarlem, ooit een schuilkerk, was een de entourage van een debat over geloof in de moderne tijd. beeld Eran Oppenheimer

Ze verwoordden deze overtuiging donderdag in Haarlem tijdens een symposium ”Wat ik geloof”, georganiseerd door het Doopsgezind Seminarium, het Remonstrants Seminarium en het Arminius Instituut. De aanleiding van de dag was het boekje van dr. Eginhard Meijering, getiteld ”Ja, dat geloof ik (en wel hierom)”. De oud-lector kerkgeschiedenis in Leiden zet daarin uiteen dat hij zowel vrijzinnig als orthodox is. Met ”vrijzinnig” bedoelt hij dat Bijbel en kerkelijke traditie voor hem „geen automatisch gezag” hebben, met ”orthodox” dat hij zich achter de klassieke christelijke geloofstraditie schaart.

De locatie van het congres was veelzeggend: de oude doopsgezinde gemeente in Haarlem, een voormalige schuilkerk. De doopsgezinden werden in de Republiek gedoogd, evenals de remonstranten. Frappant was dat juist deze beide vrije geloofstradities het congres hadden georganiseerd. In de wandelgangen bleek dat beide kerkgenootschappen elkaar steeds beter weten te vinden. Men spreekt van ”do-re”-gemeenten waar op een of andere wijze wordt samengewerkt.

Naar binnen

Wat geloven we nu eigenlijk en hoe kunnen we het geloof verstaanbaar maken voor de moderne mens? Volgens Meijering is de grote apologeet van het christendom voor de vrijzinnigen in de vorige eeuw de Duits-Amerikaanse lutherse predikant Paul Tillich. Hij stelde dat er een zekere gemeenschappelijke basis moet zijn met de ”buitenwacht”, die niet te groot en niet te klein mag zijn. „Is die te klein, dan gooit men de ander de waarheid als stenen naar zijn hoofd en wordt men niet begrepen, is die te groot, dan neemt men de ander zoals die is en voegt men niets nieuws toe. In rechtzinnige kringen is men geneigd tot het maken van de eerste fout, in vrijzinnige tot de tweede.”

In zijn boek wendt Meijering zich tot degenen die bewust hebben gekozen voor het christelijk geloof, maar ook begrip hebben voor de redelijkheid van de bezwaren daartegen. Hij spitste dat toe op het Bijbelse wereldbeeld (de gedachte dat God de wereld regeert staat haaks op de opvattingen in de moderne natuurwetenschap) en de historiciteit van de opstanding van Jezus. Het „legendarische” karakter van de opstandingsverhalen kan volgens Meijering niet worden ontkend, maar dit hoeft niet te leiden tot een verwerping van de opstanding van Christus als een gebeuren in ruimte en tijd. Het Godswonder van Christus’ opstanding is volgens hem de kern van het christelijk geloof.

Te vrijblijvend

Daarmee stemde prof. Paas in. Hij vond de vrijzinnigen te vrijblijvend wanneer ze alleen spreken over „inspiratie” door het leven van Jezus. Zo veel inspiratie viel er toch niet uit te halen uit een tragisch leven dat eindigt in marteling en dood? Er moet radicaal van de andere kant ingegrepen worden door een daad die ook werkelijk verlossend is.

Overigens zag hij ook overeenkomsten tussen orthodoxen en vrijzinnigen wanneer zij beiden de neiging hebben om het geloof te funderen in het verstand en het gevoel van de mens. Ze zijn daarin beiden modern. „Orthodoxen moeten niet net doen alsof zij het wel allemaal in hun broekzak hebben. Veel orthodoxie komt erop neer dat verstand en ervaring ons verder kunnen brengen dan vrijzinnigen denken. Maar ook al stappen ze wat later uit de trein dan vrijzinnigen, of blijven ze zelfs zitten tot het eindstation, de geloofsstijl van orthodoxen is vaak nagenoeg hetzelfde. Het verschil is meestal kwantitatief, niet kwalitatief. Geloven gebeurt in beide regimes onder de voorwaarden van wat wij kunnen begrijpen, aanvaarden en beleven.”

Verlangen

Prof. Paas stelde dat geloven primair verlangen en liefhebben is. Het christelijk geloof is voor hem waar geworden „midden in de rommeligheid van het dagelijks leven”, via allerlei ontmoetingen, ten diepste met God Die Zich heeft geopenbaard in Christus. „God is voor mij niet een schakel in een keten van argumentaties, geen voorwerp van debat of onderzoek, geen oorzaak in een reeks van oorzaken. Zo ontmoeten we Hem niet, net zoals je nooit een persoon zult tegenkomen op de snijtafel van de anatoom. God is geen puzzel, die je oplost zodat je een krul bij de juf kunt halen. Klaar. Volgende puzzel. God is een mysterie, een ongemakkelijk mysterie bovendien.”

Geloven is, net als het leven zelf, een avontuur, aldus Paas. „Als je nooit een deur wilt opendoen, zonder te weten wat erachter zit, dan kom je niet ver. Wees toch niet zo bang je te vergissen! Mag het wat minder af en glad zijn? Wiens verhaal zit helemaal consistent in elkaar? Mijn geloof is vaak springen van de ene ijsschots op de andere, maar ook zo kom je vooruit.”

Wervelstorm

Iris Speckmann, doopsgezind promovenda, benadrukte dat de theologie zich met de tijd moet ontwikkelen. Maar dat kan ook betekenen dat zij zich tégen de heersende cultuur keert. Zij noemde dat „een theologie van het leven.” Er is echter ook „een theologie van de dood”, die alleen geïnteresseerd is in het zielenheil van jezelf of in het eigenbelang van de eigen groep. Verzoening is dan iets wat zich uitsluitend afspeelt tussen God en jezelf, „een verticale verzoening, wat dat ook mag zijn.” Uiteindelijk is God voor Speckmann „de dorst naar gerechtigheid en vrede.”

Prof. Borgman situeerde de kerk midden in een wervelstorm. Maar in de holte ervan zijn rust en vertrouwen te vinden. Uiteindelijk gaat het erom dat de kerk haar hoop richt op de toekomst die zich hier en nu al aanbreekt en waarbij de kerk de opdracht heeft om die open te houden. „We zijn eerder antenne om te ontvangen dan zender. We hebben niets vast te houden, maar we worden vastgehouden. Het is een troost dat de toekomst niet tegen te houden is. Zelfs als wij het niet willen, zal het toch goed komen.”

Geloof is voor hem toewijding aan wat uiteindelijk niet gezegd kan worden. We mogen ook wel iets trotser op onze eigen geschiedenis zijn, vindt prof. Borgman. „We zijn zo bang voor meningsverschillen. We willen als kerken graag eerst de gelederen sluiten en een gezamenlijk geluid geven naar de wereld. Maar de kerkgeschiedenis staat vol met verschillen. De bescheidenheid van de kerk is vaak een schaamlap voor angst, we moeten weer zonder gêne ergens voor uit durven te komen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer