Mirjam van Veen: Gereformeerde Kerk in zeventiende eeuw wel degelijk tolerant
Amsterdam telde in de zeventiende eeuw heel wat schuilkerken. Iedereen wist ervan. Kerkhistorica prof. dr. Mirjam van Veen: „Gereformeerde theologen waren wel degelijk tolerant.”
Singel 252 en 254: het lijken twee hoge herenhuizen zoals er in Amsterdam honderden voorkomen. Er is wel iets vreemds mee aan de hand: nummer 254 heeft twee deuren, één met een hoge stoep en een halfronde deur ernaast, terwijl nummer 252 geen deur heeft. In dit dubbele pand bevond zich eens een van de schuilkerken van de doopsgezinden in Amsterdam.
Het is nog goed te zien als je via de tweede deur naar binnen gaat. Vroeger was hier een steeg, nu is er een lange gang. De kerkzaal bevindt zich niet aan de straatzijde. Wat een ruimte! Afgezien van de begane vloer zijn er twee grote galerijen boven elkaar. Je kunt je niet voorstellen dat er in de zeventiende eeuw honderden doopsgezinden in het geheim naar deze kerk kwamen.
Heilige driehoek
Dat was ook niet zo, aldus prof. Van Veen. De hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam hield eind vorige week een lezing over tolerantie in de zeventiende eeuw. Deze was georganiseerd door het Arminiusinstituut en had plaats in het pand Singel 254, waar nu de Algemene Doopsgezinde Sociëteit is gevestigd.
In de directe omgeving van de Singelkerk –die nog steeds voor diensten van de doopsgezinden wordt gebruikt– waren vroeger nog twee schuilkerken. Daarom werd dit gebied de heilige driehoek genoemd.
Stadswandeling
Na de lezing volgt er een stadswandeling. Prof. Van Veen leidt het gezelschap eerst naar de Krijtberg of Sint-Franciscus Xaveriuskerk, nu een opvallend gebouw aan de Singel met twee torens van 50 meter hoog. Het is goed te zien dat de neogotische gevel uit de negentiende eeuw dateert.
Vroeger was de Crijtberg net zo’n onopvallend gebouw als de Singelkerk. Het zal op zondagmorgen wel een drukte geweest zijn aan de Singel, met die twee kerken. Wisten de Amsterdammers er niet van?
De Oude Lutherse Kerk ertegenover, aan het Spui, kun je moeilijk onopvallend noemen. Jawel, bij de bouw ervan werd bepaald dat de gevel moest bestaan uit zeven afzonderlijke pakhuisgevels. Maar die gevel was wel zo lang en zo opvallend dat deze kerk een markant punt aan het Spui vormde en dat nog steeds doet. Zij kon nota bene 3000 kerkgangers bevatten!
De schuilkerken dateren alle drie uit de zeventiende eeuw. Amsterdam koos in 1578, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, de zijde van de Opstand. Deze zogenoemde alteratie zorgde voor grote veranderingen. Kerken en kloosters gingen over in handen van de stad. De gereformeerde religie werd de heersende. Andere godsdienstige gezindten –waaronder de rooms-katholieke, de lutheraanse, de doopsgezinde en de remonstrantse– mochten hun godsdienst niet in het openbaar uitoefenen. Zij belegden hun erediensten in schuilkerken: gebouwen die niet als kerk herkenbaar waren. Onder voorwaarde van onopvallendheid kregen ze van de gemeentelijke overheid een vergunning voor het bouwen ervan.
Bijstelling
Het beeld bestaat dat de Gereformeerde Kerk in de tijd van de Republiek wel voor gewetensvrijheid was, maar tegen de uitoefening van de eredienst in andere dan gereformeerde kerken. De stedelijke overheid zou de bouw van die andere kerken hebben verboden. Zij zou de diensten in geheime schuilkerken slechts oogluikend hebben toegelaten, soms voor geld, terwijl de Gereformeerde Kerk zou hebben aangedrongen op het weren van dergelijke bijeenkomsten.
Dat beeld behoeft bijstelling, vindt prof. Van Veen. Juist de Gereformeerde Kerk in de Republiek was tolerant, meent zij.
Om duidelijk te maken wat ze bedoelt, gaat de kerkhistorica terug naar de middeleeuwen. Toen was er sprake van een rooms-katholieke eenheidskerk die mensen met afwijkende ideeën, die men „ketters” noemde, vervolgde. „Ketters zouden een pact hebben gesloten met de duivel om de samenleving te gronde te richten. Zij werden niet gezien als mensen en werden in de middeleeuwen met geweld vervolgd.”
De Reformatie maakte inbreuk op het idee van die kerkelijke eenheid, waardoor er meer verschil van mening kwam. De Rooms-Katholieke Kerk kon die eenheidsgedachte niet loslaten en bleef de ketters vervolgen.
Trigland
Ook Calvijn was er, aldus prof. Van Veen, van overtuigd dat ketters gestraft moesten worden. Aanvankelijk waren de Nederlandse gereformeerden het op dat punt eens met de Geneefse reformator. In de loop van de zeventiende eeuw veranderde dit. Jacobus Trigland (1583-1654), predikant te Amsterdam en hoogleraar te Leiden, was toleranter. Volgens prof. Van Veen verweet hij zijn tegenstanders, de libertijnen en remonstranten, dat zij de gereformeerden de ruimte wilden ontnemen om een belijdende kerk te zijn. „Trigland zei dat zijn tegenstanders een eigen kerk moesten stichten als ze wat anders wilden. Hij bepleitte een georganiseerde pluriformiteit.”
De verklaring voor deze koerswijziging is volgens haar dat Trigland inzag dat de eenheidskerk van de middeleeuwen voorbij was en dat hij de praktisch gegroeide situatie in de Republiek met zijn diverse kerken accepteerde. Zo kon hij instemmen met het stelsel van een bevoorrechte Gereformeerde Kerk en de getolereerde schuilkerken. Prof. Van Veen: „Trigland aanvaardde dat er verschillende kerken naast elkaar bestonden. Hij was daarmee toleranter dan de Rooms-Katholieke Kerk.”
SGP
De hoogleraar wijst erop dat tolerantie in de vroegmoderne tijd geen deugd was maar „een noodmaatregel. Het was niet prettig om bij de getolereerde minderheid te horen, die te maken kreeg met allerlei beperkende bepalingen. Echte tolerantie is anders: het respect hebben voor de mening van anderen.”
Zij vraagt zich echter af of de huidige seculiere meerderheid een even tolerante houding heeft ten opzichte van andersdenkenden als de meerderheid in de tijd van de Republiek die had. „Een minderheid is afhankelijk van die meerderheid. Het is niet aan de orde om aan de minderheid te vragen hoe tolerant men is. De meerderheid bepaalt de mate van tolerantie. Niet de SGP moet tolerant zijn; de seculiere partijen dienen dat te zijn. Het is de vraag of men zich dat bewust is.”
Begijnhof
Het Begijnhof, waar de stadswandeling verder naartoe leidt, is een voorbeeld van die tolerantie van vroeger. Hier woonden toen de (rooms-katholieke) begijnen, van wie de kerk na 1578 werd ontnomen. Het bedehuis werd aan de protestanten toegewezen en is sinds 1607 in gebruik bij de English Reformed Church.
Aanvankelijk kerkten de begijnen in een van de huisjes in de hof. In 1682 werd de Begijnhofkapel in gebruik genomen. Het stadsbestuur keurde de plannen voor de bouw goed, op voorwaarde dat van buitenaf niet te zien was dat hier een kerk stond. Beide kerken staan op ongeveer 10 meter afstand van elkaar, met de ingangen naar elkaar toe gekeerd. Prof. Van Veen, met gevoel voor understatement: „Ik kan me niet voorstellen dat de kerkgangers toen niet van elkaars bestaan wisten.”
Lees ook in Digibron:
Vluchtelingen in het Rijnland - interview met Mirjam van Veen (Reformatorisch Dagblad, 19 april 2016)
„Calvinist was toleranter dan gedacht” - interview met Mirjam van Veen (Reformatorisch Dagblad, 19 februari 2015)