Opinie

Wet drijft wig tussen bestuur en medezeggenschapsraad scholen

De nieuwe Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen heeft als onwenselijk gevolg dat medezeggenschapsraden zich ontwikkelen als tegenkrachten van het bestuur, stelt Peter Schalk.

Peter Schalk
17 June 2016 11:23Gewijzigd op 16 November 2020 04:18

Wie heeft het voor het zeggen? Dat is de kernvraag die steeds opnieuw aan de orde dient te komen als het gaat om medezeggenschap. De RMU heeft een heldere lijn uitgezet. God heeft alle gezag. Hij bekleedt vervolgens mensen met gezag.

Uit de Bijbel blijkt dat er verschillende gezagskringen te onderscheiden zijn. Zo zijn er relationele gezagsverhoudingen tussen man en vrouw, ouders en kinderen, institutionele gezagskringen tussen bijvoorbeeld overheid en onderdanen en contractuele gezagskringen tussen werkgever en werknemer (dus ook op een school tussen het bevoegd gezag en het personeel).

Onderling hebben deze gezagskringen ook invloed op elkaar. Zo heeft de overheid iets te zeggen over de contractuele gezagskring. Dat doet de overheid door wetten vast te stellen waardoor zaken geregeld worden die met zeggenschap te maken hebben.

De Wet medezeggenschap scholen is daar een voorbeeld van. De overheid heeft bepaald dat elke school een medezeggenschapsraad (mr) moet hebben. De raad heeft adviesbevoegdheden die vooral te maken hebben met besluiten van organisatorische en financiële aard en instemmingsrechten die gaan over regelingen die rechtstreeks te maken hebben met de positie van werknemers en ouders.

Het is uiteraard belangrijk met welke intentie een medezeggenschapsraad zijn bevoegdheden hanteert. De wijze waarop een raad opereert heeft sterk te maken met de visie op gezag, gezagsverhoudingen en medezeggenschap.

De overheid kan door haar wetgevende taak invloed uitoefenen op de gezagsverhoudingen binnen een school. Dit ziet de RMU gebeuren bij de Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen. Deze wet is ontstaan mede in een reactie op een aantal scholen waar het bestuurlijk helemaal mis liep. Op die scholen stond bijvoorbeeld het onderwijs niet centraal, maar kregen prestigieuze bouwprojecten de voorrang. Of fusies waren gericht op versterking van de macht in plaats van op versteviging van het onderwijsaanbod. In feite gaat het daarbij om verkeerd ”governance”, bestuur. Bestuur en toezichthouder houden elkaar niet scherp.

Aan deze problemen wil de overheid iets doen. Dat doet Den Haag echter langs een vreemde route, namelijk door medezeggenschap te positioneren als tegenkracht. Je zou kunnen zeggen dat de overheid de verziekte cultuur binnen sommige scholen wil aanpakken door een medicijn toe te dienen aan alle medezeggenschapsorganen. Dat is vreemd, en onjuist. Veel beter zou het zijn als de overheid de governance zou versterken. Nu geeft ze medezeggenschapsorganen in feite de opdracht om zich krachtig te weren door zeggenschap te forceren.

Twee voorbeelden maken dit duidelijk. De nieuwe wet geeft de medezeggenschapsraad instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting. Dit geldt al in het hbo, maar nu volgt het mbo. Er loopt ook al een internetconsultatie om dit ook in het primair en het voortgezet onderwijs in te voeren. Als de niet instemt met de hoofdlijnen van de begroting dan kan deze drie maanden worden opgeschort. Zeggenschap dus!

Een tweede voorbeeld betreft het benoemen van bestuurders. De raad krijgt adviesbevoegdheid over de benoeming van de bestuurders. Dat geldt zowel voor de bezoldigde bestuurders als voor onbezoldigde vrijwillige bestuursleden van een school. Bij benoeming hoort ook de bevoegdheid om te schorsen en te ontslaan. Dit betekent dat de personeelsgeleding van een school zich straks moet gaan uitspreken over zijn eigen bevoegd gezag en studenten en leerlingen meepraten over de benoeming of de schorsing van het bestuur. Sterker nog, binnen een school kan zelfs afgesproken worden dat deze adviesbevoegdheid wordt omgezet in instemmingsbevoegdheid. Zeggenschap dus!

Voor bestuurders van scholen wordt het er allemaal niet makkelijker op. Zij komen klem te zitten tussen toezichthouders en medezeggenschapsraden met verregaande bevoegdheden. Daardoor wordt de bestuurskracht niet versterkt, maar eerder verzwakt of zelfs verlamd.

Ook voor de medezeggenschapsraad zelf is dit niet goed. Want wat gebeurt er als zijn tegenkracht leidt tot foute beslissingen? Wie is er dan verantwoordelijk? Bovendien, in plaats van dat de raad uitgaat van eigen kracht –waarbij gezonde tegenspraak helemaal niet erg hoeft te zijn– wordt hij nu gepositioneerd als tegenkracht. Daarmee raak je de kern van de gezagsverhoudingen, die juist dienend ten opzichte van elkaar behoren te zijn.

Zowel bij het adviesrecht als bij het instemmingsrecht is het van belang om zorgvuldig om te gaan met de wederzijdse verhoudingen. Dat is volgens de RMU in het geding op het moment dat een medezeggenschapsorgaan als tegenkracht wordt gezien. Dan gaan zeggenschap en medezeggenschap door elkaar heen lopen. Daar is niemand mee gediend.

Met de uitwerking van de Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen ligt er dan ook een belangrijke taak voor schoolbestuurders en medezeggenschapsraden. Zij zullen moeten zoeken naar de juiste balans tussen gezag en medezeggenschap, in de wetenschap dat die vragen om wederzijds respect, een dienende instelling en een afhankelijke levenshouding.

De auteur is raad van bestuur van de RMU.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer