Gaven
Iemand kan gaven hebben waarmee hij andere mensen leert en voorlicht. Hij kan bidden als een engel en preken als een apostel en toch een duivels hart hebben. Zie dat bij Judas. Hij had de bediening van het apostelschap ook ontvangen. Hoe groot de gaven ook mogen zijn, er blijft een groot onderscheid tussen gaven en genade. Gaven maken geen christen, genade wel. Gaven komen door de algemene werking van de Heilige Geest, maar genade heeft haar oorsprong in de zaligmakende werking van die Geest.God kan door gaven anderen tot Christus brengen, terwijl hij wiens gaven de Heere gebruikt, vreemd is aan Christus. Gelijk een kaars helder brandt om anderen te verlichten en zelf uitgaat in stank en walm. Of gelijk een lamme met zijn kruk een ander de weg wijst die hij zelf niet kan gaan. Er kan grote kennis en verlichting zijn, doch zonder genade. Bij al zijn verlicht verstand hoeft iemand nog geen geheiligd gemoed te hebben.
Bij al het licht in zijn hoofd, kan het zijn: zonder vuur in het hart. Want er is een kennis die niet zaligmakend is. Die vult alleen het hoofd en reinigt niet het hart. Zulk een kennis had Bileam. Hij wilde de dood sterven met de oprechten, maar hij had hun leven niet geleefd. Er is ook een zaligmakende kennis. Zij die deze kennis hebben, weten opdat zij geloven hetgeen zij weten. Dat is God te vrezen en Hem te kennen. Dat is de rechte wetenschap der heiligen.
Sixtus Brunsvelt, predikant te Leeuwarden (Droevige vlekken van Jezus’ bruid, 1680)