Als een schorpioen
2 Korinthe 12:7b
„Een scherpe doorn in het vlees, namelijk een engel des satans, dat hij mij met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen.”
De Heere beproeft Zijn kinderen. Hij laat hen gekweld worden, opdat hun geloof, geduld, ijver en eerbied geoefend en vermeerderd zouden worden; opdat zij ook hun eigen zwakheid en onvermogen enerzijds, en anderzijds de noodzaak en nuttigheid van Gods genade en barmhartigheid alsook Zijn kracht in hun zwakheid naar waarheid zouden leren erkennen en belijden.
Intussen bewaart en beschermt God Zijn kinderen krachtig, zodat zij nooit geheel en al overweldigd en ten onder gebracht worden, ofschoon zij met de te vrezen machten en geweldhebbers der wereld en van de duisternis dezer eeuw, en met de geestelijke boosheden te kampen en te strijden hebben. Maar Gods kracht wordt in ’s mensen zwakheid volbracht (2 Korinthe 12:9).
Ook moeten we leren niet alle schuld op de duivel te werpen en onszelf vrij te pleiten, zoals Eva de slang alle schuld gaf (Genesis 3:13): „Die slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.” Augustinus drukte het zeer juist uit: „Al onze verkeerde gedachten worden niet steeds opgewekt door het kwade ingeven des duivels, maar ontstaan vaak uit de werkingen van onze wil.”
Ook al hebben wij overigens voldoende reden om te vrezen dat zich daaronder ook de duivel vermengt, zoals een schorpioen zich verbergt onder allerlei stenen. We moeten daarom onderscheiden door welke tekenen satans inblazingen van ’s mensen eigen gedachten, die uit zijn verdorvenheid voortkomen, te onderscheiden zijn.
Simon Oomius, predikant te Purmerland
(”Satans vuistslagen”, 1663)