Turf, ooit zo belangrijk, nu bijna vergeten
REEUWIJK. Snel en met weinig mankracht wordt er tegenwoordig energie opgewekt. Dat was tot in de negentiende eeuw heel anders, toen turf de belangrijkste brandstof was. Het kostte maanden om turf te maken en er waren veel arbeiders voor nodig. Om dat niet te vergeten, maakten drie mannen uit het Groene Hart een documentaire over de geschiedenis van turf.
De drie hebben thuis nog enkele honderden turfblokken liggen. „Als ik er zin in heb, stook ik er een paar op”, zegt Piet van ’t Hoog (75). „Niet iedere dag, want anders gaan m’n kleren en m’n huis zo stinken.” Kees Verkaik (65) herkent het. „Het is een baggerlucht.” Het stinkt, maar turf branden geeft ook gezelligheid. En het doet hen terugdenken aan vroeger, vinden de mannen.
Uit oude tijden komen hun blokken turf overigens niet. Van ’t Hoog en Verkaik hebben ze pasgeleden gemaakt voor de documentaire. In traditionele kleding en volgens originele productieprocessen. Hun vriend Pim Steenbergen filmde het. Een paar weken geleden werd de film voor het eerst vertoond in een zalencentrum in Reeuwijk. „Er zat 400 man in de zaal. Er kon niemand niet meer bij”, zegt Van ’t Hoog.
Het idee voor de documentaire ontstond toen Van ’t Hoog en Verkaik nog een keer turf wilden maken. Ze deden het niet alleen voor zichzelf. Ouderen zouden zo’n documentaire ook leuk vinden, dachten ze. Het zou herkenning van vroeger oproepen. En jongeren zouden de documentaire ook moeten kijken, want de geschiedenis van turf mag niet verloren gaan.
Blokken stapelen
De beide opa’s van Van ’t Hoog en Verkaik maakten op grote schaal turf. Hun beide vaders deden dit ook, maar alleen voor eigen gebruik. De mannen hielpen vaak. „Ik keerde de blokken om ze te drogen en ik stapelde ze”, zegt Van ’t Hoog.
Hun opa’s hadden het zwaar. „Als het licht werd, was m’n opa al turf aan het maken”, zegt Verkaik. „Voordat de boeren gingen melken, had hij al een schuit vol.” Hun opa’s moesten naast het maken van turf ook ander werk doen. Turf maken kan namelijk alleen tussen april en september, als het droog genoeg is. „Mijn opa was ook nog visser en hij hielp een boer met maaien”, zegt Van ’t Hoog.
Niet alleen via hun familie, maar ook via hun woonplaats Reeuwijk zijn ze verbonden met de geschiedenis van de turf. Al in tweede helft van de zeventiende eeuw werd er in die plaats turf gemaakt. Dat was overigens op kleine schaal. Het kwam pas in de achttiende eeuw echt op gang. Commercieel aantrekkelijk bleef de productie tot ongeveer 1930. Steenkool verdrong turf toen als brandstof. Overigens gebruiken mensen in de Tweede Wereldoorlog weer turf. „Toen was er amper aan steenkool te komen”, zegt Verkaik.
Geul graven
Dat er in het gebied rond Gouda turf kon worden gemaakt, komt doordat er twee rivieren stromen, de Oude Rijn en de IJssel. Verkaik: „In de winter traden ze buiten hun oevers en gingen de planten dood. En in de zomer groeide alles weer. Zo ontstond er turf.”
Ook in het oosten van Nederland was veel turf te vinden. Daar zat het boven de grond. „In Oost-Nederland kon je de blokken er zo uitsteken”, zegt Verkaik. „Je moest alleen een lange, diepe geul graven waar het water in kon weglopen. Bij ons lag de turf in de grond, onder het grondwater.”
Turf maken was, doordat het veen zo diep zat en onder zo veel water, een lastig proces. Het moest worden opgebaggerd en daarna werd het uitgestreken op de kant. Aan de randen lag zand, zodat het turf-moddermengsel niet wegstroomde. En op de grond lag riet, zodat het niet vast ging zitten. Na een tijd maakte iemand met een lange lat met spijkers eraan groeven in de drogende massa. Weer later werden de blokken met een stikspade uitgestoken. Daarna werden ze verschillende keren omgekeerd en opgestapeld, zodat ze goed konden drogen. Een halfjaar duurt dit proces in totaal, leggen Van ’t Hoog en Verkaik uit. Van ’t Hoog laat een turfblok zien. Het heeft het formaat van een baksteen. Het ding is zwart en er zit riet doorheen. „Dit blok was eerst de helft groter”, zegt hij.
Bierbrouwerijen
In de loop van de negentiende eeuw kwamen er ook machines, vertelt Verkaik. Zo kon heel wat sneller en heel wat meer turf gemaakt worden.
De turf ging allemaal naar Gouda, waar die hard nodig was in de wasserijen, pijpenmakerijen en bierbrouwerijen. De vraag naar turf nam steeds meer toe, omdat de industrie en het inwonertal van Gouda groeiden, vertelt Verkaik. Turf was niet alleen belangrijk voor Gouda, maar voor heel Nederland. „Er wordt ook wel beweerd dat zonder turf de Gouden Eeuw niet mogelijk was.”