Opinie

Toezicht op kerkorgels blijft noodzaak

Het centraal kerkelijk toezicht met betrekking tot orgelbouw en -restauratie staat ter discussie. Drs. W. A. Kirpestein waarschuwt ervoor dat plaatselijke colleges, die wisselen van samenstelling, in de regel geen specifieke deskundigheid met betrekking tot orgelbouw in huis hebben, terwijl een kerkorgel een uniek kunstwerk is.

8 April 2004 15:45Gewijzigd op 14 November 2020 01:07

Na de Tweede Wereldoorlog en gekatalyseerd door de watersnoodramp in 1953 heeft de orgelbouwkunde en -kunst in Nederland een enorme kwalitatieve opbloei te zien gegeven. Mensen als Lambert Erné, Adriaan Engels en Willem Hulsman hebben baanbrekend werk verricht in het kader van de renaissance van de orgelcultuur. Die omvat niet alleen de nieuwbouw, maar ook de restauratieprojecten van monumentale instrumenten.

Daarbij valt op dat sinds 1953 een artistieke ontwikkeling op gang is gekomen die geleid heeft tot de kunstzinnige kwaliteit die thans te zien is. Dit dankzij de zich steeds ontwikkelende kunde en kennis van de orgelmakers in ons land.

Interactie
De Nederlandse Hervormde Kerk, met zijn vele monumentale orgels, heeft tijdig de noodzaak beseft van artistieke besturing en samenwerking met de zich steeds verder ontwikkelende adviseursexpertise, in combinatie met de zich van de cultuur bewuste orgelbouwers in ons land.

Voeg daarbij de interactie met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De rijksdienst respecteerde en erkende deskundigheid van de orgeladviseurs.

De generale synode begreep dit en stelde de landelijke orgelcommissie in. Deze commissie viel onder het generaalcollege van toezicht. De kerkvoogdijen werden verplicht bij de landelijke orgelcommissie advies in te winnen over hun orgels, zowel bij restauratie als bij nieuwbouw. De provinciale kerkvoogdijcommissie oefende het toezicht uit. De kerk verlangde waar voor zijn geld, zowel op bouwkundig als op artistiek gebied. Voor dit beleid hoeft de kerk zich tot op de huidige dag niet te schamen.

Superspecialisme
Alvorens in te gaan op mogelijke toekomstige ontwikkelingen, poneer ik als stelling: a) een orgel is een kunstwerk en als zodanig uniek; b) de Nederlandse monumentale orgels stammen uit een periode van artistieke bloei en behoren tot het culturele erfgoed van onze natie; c) orgelbouwers zijn ambachtelijke kunstenaars; d) orgels bouwen en restaureren is een superspecialisme; de advisering omtrent nieuwbouw en restauratie vergt specialistische expertise; e) zonder adequaat bestuurlijk toezicht komt dit culturele erfgoed in gevaar, zowel de nieuwbouw als de restauratie; f) periodiek overleg tussen orgelmakers, bestuurlijke organen, adviseurs en opdrachtgevers is ter bewaking van de kwaliteit van deze kunst een principiële voorwaarde.

Momenteel staat het kerkelijk toezicht met betrekking tot de orgelbouwkunde ter discussie. Vanwege de voortschrijdende autonomie van de kerkvoogdijen hebben zij thans geen behoefte meer aan het kerkelijk toezicht. De colleges bepalen zelf wat goed, nuttig en wenselijk is voor de orgels in de kerk. De vraag rijst of deze stellingname juist is.

Wisselend
Colleges van kerkvoogdijen hebben een wisselende samenstelling, met als gevolg dat specifieke deskundigheid met betrekking tot orgels nauwelijks opgebouwd kan worden. De waarde van het kunstwerk orgel wordt niet meer herkend, zodat het gevaar dreigt dat niet meer het ambachtelijke maar het marktmechanisme prioriteit krijgt. Het criterium ”waar voor je geld” komt dan zwaar onder druk te staan.

Is opgelegd toezicht voor orgelprojecten dictatuur of noodzaak? De kerk dient te beseffen dat in zijn vele kerkgebouwen zeer waardevolle kunstvoorwerpen aanwezig zijn. Een van de -zowel visueel als auditief- meest waardevolle kunstvoorwerpen is het orgel. Het is ook een van de meest gecompliceerde kunstvoorwerpen. Leeft dit besef bij een kerkenraad, een college van kerkvoogden, een kerkbestuur niet, dan degradeert het orgel in hun waarneming tot gebruiksvoorwerp dat de toon aangeeft voor de gemeentezang. Het wordt dan een technische verzameling pijpen die een bepaald geluid moeten geven waarbij men dan zingt, onder het motto: ”Hoe meer pijpen voor weinig geld, des te meer volume”. In dergelijke gevallen zal het opgelegde toezicht als dictatuur ervaren worden.

Het orgel, een kunstwerk, vraagt echter om een totaal andere benadering. In de voorgaande eeuw heeft de kerk het orgel als een kunstwerk beschouwd dat op ambachtelijke wijze tot stand is gekomen; als een creatie waarvoor veel specifieke kennis en ervaring vereist en ook verworven is. De erkenning dat het orgel een kunstwerk is, houdt tevens de erkenning in van het orgelmakersspecialisme en de adviseringsexpertise.

Unieke cultuur
Deze erkenning verlangt ten behoeve van het kunstwerk toezicht. Zonder toezicht komt men nauwelijks tot optimalisering van het kunstwerk. De kerk dient zijn visie op het orgel als kunstwerk, zoals hij dit in de tweede helft van de twintigste eeuw in zijn beleid heeft vastgelegd, te continueren en het kerkelijk keurmerk van het toezicht op dit superspecialisme te handhaven. Het belang van een cultuur die uniek is voor Nederland staat op het spel.

Van even groot belang is de keuze van een organist die de kunstwerken bespeelt en ten dele onderhoudt (regelmatig stemmen van tongwerken). Niet alleen het kunstwerk, maar ook de eredienst verlangt vakbekwame musici, die het geheel van de liturgie op waardige en verantwoorde wijze kunnen ondersteunen.

De auteur is oud-voorzitter van de orgelcommissie van de Nederlandse Hervormde Kerk.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer