SGP/CU: OM moet euthanasiewet handhaven
DEN HAAG. De Eerste Kamerleden Van Dijk (SGP) en Kuiper (ChristenUnie) willen nogmaals een verduidelijking van de wet- en regelgeving over euthanasie door minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie), aan de hand van een oude euthanasiezaak uit 2011.
Een eerdere reactie van de minister op de manier waarop justitie de zaak afwikkelde, vinden zij onbevredigend. Dat blijkt uit schriftelijke vragen die ze vrijdag stelden.
Van Dijk en Kuiper willen dat Van der Steur vooral ingaat op de rechtsgeldigheid van een schriftelijke wilsverklaring bij een euthanasieverzoek dat betrekking heeft op een inmiddels onbekwaam geworden patiënt.
In de euthanasiezaak uit 2011 kwamen het openbaar minsterie (OM) en de toezichthoudende commissie tot verschillende oordelen. De commissie was uiterst kritisch en stelde dat de arts ronduit onzorgvuldig te werk was gegaan. Het openbaar ministerie besloot haar niet te vervolgen. Justite zag slechts een vormfout rond de dossiervoering.
De patiënte, een vijftiger, leed aan de ziekte van Huntington. In 2005 stelde zij een tamelijk abstracte wilsverklaring op. In gesprekken met de arts maakte zij deze later concreet: zij wilde overlijden zodra zij 100 procent verpleeghuisbehoefig zou zijn. De verklaring werd echter niet met deze verduidelijking geactualiseerd.
In 2009 ging de wilsbekwaamheid van de vrouw met sprongen achteruit. Tegenover de arts verklaarde zij dat jaar desgevraagd nog „geen prik” te willen. Wel machtigde zij haar echtgenoot om in de toekomst voor haar te beslissen. Uiteindelijk duurde het tot 2011 voordat haar man haar oude euthanasiewens bij de arts aankaartte. Deze raadpleegde een onafhankelijke arts-consulent. Ook won zij informatie in bij de behandelend neuroloog en het personeel van de dagopvang waar de vrouw regelmatig verbleef.
Daaruit kwam naar voren dat de patiënte die inmiddels in een terminale ziektefase was beland niet meer wilde eten. De arts concludeerde dat aan alle zorgvuldigheidseisen was voldaan en voerde het euthanasieverzoek uit.
In 2012 beoordeelde de euthanasiecommissie het handelen van de arts als onzorgvuldig. Een arts kan terugvallen op een schriftelijke wilsverklaring mits een patiënt in een eerder stadium bij herhaling diens euthanasiewens kenbaar heeft gemaakt, aldus de commissie. Ook moet er in de loop der jaren sprake zijn van een eenduidig, consistent beeld. Van dat alles was in de betreffende zaak echter geen sprake, stelde de commissie vast. Dat de vrouw bij een bezoek aan de neuroloog in 2011 nog een keer „euthanasie” had gestameld legt volgens de uitspraak onvoldoende gewicht in de schaal.
De arts schoot verder tekort doordat zij de voors en tegens van een verpleeghuisopname nooit met de patiënt besprak, vond de toezichthouder in 2012. Voorlichting geven over alternatieven is volgens de euthanasiewet vereist. Ook de conclusie dat de vrouw uitzichtloos en ondraaglijk leed, noemde de commissie onvoldoende onderbouwd. In de uitspraak staat dat de arts zich alleen baseerde op indirect materiaal, zoals observaties van anderen, maar over weinig feitelijk materiaal beschikte. Dat zij niet meer at, kan ook met de ziekte te maken hebben gehad.
Diverse scribenten van het vakblad Medisch Contact schatten na de bekendmaking van dit oordeel in dat de zaak vrijwel zeker tot strafrechtelijke vervolging zou leiden. Zover kwam het echter niet. De top van het openbaar ministerie (OM) wuifde in 2014 alle bezwaren van de toetsingscommissie weg. Op basis van de wilsverklaring, de volmacht, de reacties van de arts-consulent en de neuroloog staat volgens justitie vast dat de arts handelde overeenkomstig „de vaste wil” van de patiënt.
Justitie erkende dat de wilsverklaring na 2005 nooit meer was geactualiseerd en noemde dat onzorgvuldig en onvolledig. Reden voor vervolging was het volgens het OM echter niet.
In februari trokken Van Dijk en Kuiper in de Eerste Kamer aan de bel. Aanleiding waren de verontwaardigde reacties van de ethici Den Hartogh en Boer. Zij stelden dat het OM door niet te vervolgen de euthanasiewet ondergroef. Van der Steur liet eind april echter weten dat daar zijns inziens geen sprake van was. Daarbij zette hij in grote lijnen neer aan welke zorgvuldigheidsvereisten bij euthanasie moet zijn voldaan, maar zonder dat concreet te betrekken op de zaak.
Van Dijk en Kuiper willen nu dat Van der Steur nogmaals uiteenzet hoe het OM tot de conclusie kwam dat de gedateerde en onvolledige wilsverklaring van de patiënte een uitdrukking was van haar consistente wil. Opheldering dient er volgens beiden ook te komen over de vraag wanneer een verpleeghuisopname of een andere behandeling niet meer als realistisch alternatief kan worden opgevat. „Er moet een eind komen aan de passieve houding van het OM”, aldus Van Dijk vrijdag. „Op deze manier wordt de al zeer liberale euthanasieregelgeving nog verder opgerekt. Bovendien geeft het OM zo geen enkele prikkel aan het veld om zich nauwgezet aan de bestaande regelgeving te houden.”