Opinie

Prediking als verkondiging

Preken is Gods Woord verkondigen. Volgens het klassieke formulier voor de bevestiging van predikanten moet de gemeente het verkondigde woord aan­nemen; als Gods Woord nog wel, niet als een mensenwoord. Maar is dit niet te hoog gegrepen?

dr. A. J. Kunz

23 May 2016 18:15Gewijzigd op 16 November 2020 03:43
beeld RD, Henk Visscher
beeld RD, Henk Visscher

Het bevestigingsformulier klinkt op dit punt pretentieus. Hetzelfde geldt van het bekende reformatorische adagium dat de prediking van het Woord Gods Woord zelf is. Wie hier echter op afdingt, verlaagt de preek tot een leerstellige toespraak, tot een getuigenis van de predikant, of erger nog: tot zijn privémening. In dat opzicht is het bevestigingsformulier dus niet te hoog gegrepen. Het bepaalt prediker en hoorder bij de essentie van de preek: hij is het middel van de Heilige Geest om Gods Woord bij zondaren thuis te brengen.

Preken is het uitzeggen van de daden van God, met als kern het verzoeningswerk van Christus. Als Paulus naar Korinthe gaat, neemt hij zich voor om er niets anders te weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd (1 Kor. 2:2). Wie de preken in het Bijbelboek Handelingen leest, vindt steeds dezelfde structuur: vanuit het Oude Testament verkondigen de apostelen dat Jezus de beloofde Christus is, de Redder van zondaren.

Heraut

Het woord “verkondigen” herinnert aan het werk van een heraut. Zo’n boodschapper gaf door wat de koning hem had opgedragen. Daaraan ontleende de heraut zijn gezag. Predikers zijn dus gewaarschuwd. Wie zijn eigen woorden verkondigt, is geen dienaar van het Woord; die dient alleen zichzelf. Wie de kansel betreedt als een klein paradijs, komt in de woestijn terecht, aldus de Zwitserse theoloog Rudolf Bohren. Zo’n prediker komt erachter dat het gezochte paradijs een plaats van verzoeking is, omdat hij als God wil zijn; en omdat hij zijn eigen geest verwisselt met de Heilige Geest. Wie zichzelf enigszins kent, weet hoe groot het gevaar is: om op de preekstoel dienaar van mensen te zijn en vooral van jezelf. De waarschuwing van Bohren is duidelijk: zulke predikers komen in de woestijn terecht; en ze nemen hun hoorders mee.

Prediking als verkondiging vraagt daarom om roeping, en daarna om een zich telkens geroepen weten door de Geest van God. Wie preekt, moet eerst zelf hoorder van het Woord zijn. Voor alles vraagt dit het gebed om de verlichting met de Heilige Geest; niet pas onder aan de kansel, of tijdens het gebed om de opening van het Woord en de verlichting met de Heilige Geest, maar bij het begin van de voorbereiding van de preek. Wie verkondigt, neemt immers niet het woord; die krijgt het Woord. Zonder de Geest degradeert de prediking tot louter mensenwoord.

Gevaren

Prediking is dus verkondiging van het Woord van God. Op dit punt dreigen echter nog twee gevaren. Allereerst is verkondiging niet hetzelfde als de afkondiging van een stand van zaken, in dit geval: een generaal pardon. Het ”kerygma”, de verkondiging, heeft in de Bijbel altijd een adres. Het ontmaskert zondaren als vijanden van God en brengt het bevrijdende Evangelie van Christus bij hen thuis.

Zonder appel van geloof en bekering raakt de verkondiging echter spanningsloos. Ze is dan een woord óver mensen, in plaats van tot mensen. In de praktijk gaan zulke preken over de hoofden van de hoorders heen en raken niet hun hart. Het mankeert vooral aan Geestkracht: de Geest is het immers Die het uit Christus neemt en het aan zondaren verkondigt.

De prediking kan overigens nog verder verbleken: het kruis en de verzoening raken op de achtergrond, of zelfs geheel buiten het blikveld. De preken van de apostelen laten echter zien dat verkondiging nooit buiten het kruis van Christus omgaat.

Beschrijvend

Het andere gevaar is dat er wel óver God gesproken wordt, maar niet uit God. Dit leidt tot een beschrijvende prediking, die Christus en het heil in Hem wel noemt, maar niet verkondigt. Ze kenmerkt zich door de vele als-dan-zinnen, en niet te vergeten: doordat de prediker zijn toevlucht neemt tot modale werkwoorden als ”kunnen”, ”mogen”, ”moeten” en ”willen”. Deze woorden –naar een woord van Bohren de voetschimmel van iedere prediker– leggen de prediking van het Evangelie lam. Ze halen de kracht uit de verkondiging, omdat ze vooral beschrijvend van aard zijn.

Horen is dan vooral aanhoren, de ene zondag na de andere. Ook hierbij ontbreekt het appel van geloof en bekering. Van de preek gaat slechts de suggestie uit dat mensen zich zouden moeten bekeren. Van een daadwerkelijke oproep is echter geen sprake; en van verkondiging evenmin. Opnieuw ontbreekt de Geestkracht.

Het is daarom na Pinksteren heilzaam om als prediker en hoorder de vraag te stellen hoe verkondigend de prediking is. Komen zondaren er voor Gods aangezicht te staan? Is de preek ontmaskerend en bevrijdend, doordat hij het heil tegenwoordig stelt? Is in de mensenwoorden het Woord van God hoorbaar, ondanks alle menselijk gebrek in de prediking? En, niet te vergeten: dringt ze aan op een antwoord, zodat de hoorder het Woord aanneemt; niet als mensenwoord, maar als Gods Woord?

Vrucht

Dat laatste is bij prediking als verkondiging essentieel. In de woorden van prof. dr. A. A. van Ruler, destijds hoogleraar te Utrecht: „De vraag is niet alleen: wat doet de prediking met mij? De vraag is ook: wat doe ik met de prediking? Anders gezegd: wat doe ik met God-in-Christus, Die in de prediking op mij afkomt, en wat doe ik met Zijn genade, die door haar tegenwoordig wordt gesteld? De poorten van het hart worden door de prediking niet van buitenaf met geweld opengerammeld. Ik zelf moet ze –door de inwendige werking van de Heilige Geest– van binnenuit gaan ontsluiten en openen en zo de Heere God met Zijn genade binnen laten in mijn bestaan.” Dit heeft niets te maken met activisme; het is een vrucht van verkondigende prediking, waarin de stem van God hoorbaar is. Dat is precies wat plaatsvindt, in het verkondigen en in het horen van het Woord. Horen in de kerk is van een andere orde dan luisteren in het Concertgebouw. In het krachtenveld van de Geest draagt de verkondiging vrucht.

De vraag blijft staan of de inzet van het bevestigingsformulier toch niet te hoog is gegrepen. Welke prediker zal dit van zijn eigen preek durven zeggen: de verkondiging van het Woord is Gods Woord? Met minder kan de gemeente echter niet toe. Wie God roept, mag op zijn beurt de Geest van God te hulp roepen. „Hef de ene hand leeg op tot God, opdat Hij die vult. En deel met de andere uit wat u hebt ontvangen” (C. H. Spurgeon).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer