Man minister Peijs ontkent betrokkenheid bouwfraude
De echtgenoot van minister Peijs van Verkeer en Waterstaat wijst elke betrokkenheid bij het bouwfraudeschandaal af. Hij erkent wel dat hij in januari 1983, als voorman van de samenwerkende Nederlandse cementfabrikanten, aanwezig is geweest bij een vergadering van de top van de Europese cementindustrie. Dat overleg ging over „respectering van elkaars markten in verband met de overcapaciteit vanwege de tweede oliecrisis".
„Dat is een totaal andere zaak dan de bouwfraude. Er zit 21 jaar tussen en het heeft niets te maken met wat er in de Nederlandse bouw speelt." De echtgenoot, M. Platschorre, noemt de aantijgingen in de Volkskrant in die richting „totaal onzinnig", „grievend", en een „vorm van smaad". „Ik overweeg stappen tegen de krant, maar daar moet je even de tijd voor nemen."
Platschorre was tot juni 2001, toen hij met pensioen ging, actief in de Nederlandse cementindustrie. Hij was directeur bij fabrikant ENCI, leidde de branchevereniging VNC en zat ook in het bestuur van Cembureau, de Europese koepel.
De Europese cementwereld kreeg tien jaar geleden de Europese Commissie achter zich aan. In 1994 begon die een onderzoek naar overtreding van de mededingingsregels. Dat leidde tot hoge boetes van vijftig van de 76 onderzochte bedrijven, aldus Platschorre in een telefoongesprek met het ANP.
In 2000 verklaarde het Europese Hof van Justitie in Luxemburg de beschuldigingen tegen de meeste bedrijven, op 21 na, ongegrond. „Daaronder waren dus niet de organisaties en de bedrijven waarbij ik een rol speelde", stelt Platschorre.
Het bewuste gesprek in januari 1983 van het Cembureau noemt hij overigens wel „strijdig met de mededingingsregels". „Maar destijds dreigde door de tweede oliecrisis voor de cementindustrie, die na de oorlog zo goed draaide, een enorme productiedaling. We wilden geen dumpingpraktijken met desastreuze gevolgen."
Volgens hem is aan die afspraken „om elkaars markten te respecteren geen uitvoering gegeven. Niet door mij, noch mijn bedrijf."