SCP: Gemeente houdt WMO-geld over
DEN HAAG. Gemeenten hebben in de eerste helft van 2015 362 miljoen euro minder uitgegeven aan jeugd- en WMO-zorg dan de bijna 13 miljard euro die het rijk hen via het gemeentefonds beschikbaar had gesteld.
Dat concludeerde het Sociaal en Cultureel Planburea (SCP) woensdag in de monitor ”Rondom de transitie.” Hoe de besparing is verdeeld over de posten jeugdzorg en WMO-zorg kan het bureau niet specifieren. In de gegevens die gemeenten aanleverden zijn de bedragen voor beide op één hoop geveegd.
Een verklaring voor de besparing kan zijn dat gemeenten de WMO-zorg tegen scherpe tarieven hebben ingekocht. Aan eigen bijdragen van burgers hebben gemeenten in de eerste zes maanden van vorig jaar 345 miljoen euro geïnd, aldus SCP.
Begin deze maand becijferden de NOS en het vakblad Binnenlands Bestuur al dat er over 2015 310 miljoen euro van het budget voor zorg en ondersteuning thuis bij gemeenten op de plank is blijven liggen. Het SCP plaatst daartegenover dat gemeenten wel fors meer hebben uitgegeven aan de posten werk & inkomen, namelijk 514 miljoen extra bovenop het beschikbare budget. Reden daarvan is volgens het SCP dat zij vaak een eigen gemeentelijk beleid willen voeren rond schuldhulpverlening of extra bijstand; ook als hiermee extra kosten zijn gemoeid.
Uit de monitor blijkt dat het overhevelen van zorgtaken naar gemeenten her en der tot forse verschuivingen in de zorgconsumptie heeft geleid. Zo is in de eerste helft van 2015 aan minder mensen thuisondersteuning (individuele begeleiding/ dagbesteding) en huishoudelijke hulp verleend. Van 36.000 burgers werd de thuisondersteuning beëindigd en van 58.000 de huishoudelijke hulp.
Het SCP tekent daarbij aan dat een eventuele korting op het aantal uren zorg niet in de registratie terugkeert. Gemeten in aantal uren zou de uitstroom dus nog veel hoger kunnen zijn.
Op het gebied van de Jeugdwetvoorzieningen zijn volgens de onderzoekers nog geen belangrijke verschuivingen te constateren. Oorzaak daarvan kan zijn dat de inzet van gemeenten vorig jaar sterk gericht was op de continuïteit van de zorg. In dat opzicht zijn ze volgens de onderzoekers succesvol geweest. Duidelijk is alleen wel dat de door het kabinet gewenste verschuiving van zware naar lichte jeugdzorg nog niet is opgetreden. Het SCP tekent daarbij aan dat huisartsen onder de nieuwe Jeugdwet de bevoegdheid hebben behouden om kinderen rechtstreeks door te verwijzen naar de jeugd-ggz. Gemeenten kunnen die instroom niet beïnvloeden.
Rond de participatiewet is nog maar weinig nieuw beleid ten uitvoer gebracht. Volgens de onderzoekers is dat verklaarbaar doordat nieuwe gemeentelijke verordeningen pas 1 juni vorig jaar klaar moesten zijn.
De mate waarin mensen gebruik maken van voorzieningen uit de Jeugdwet, de WMO of de participatiewet verschilt fors per regio. Deze verschillen worden deels veroorzaakt door de samenstelling van de bevolking in een bepaalde regio. Zo kan er sprake zijn van een oververtegenwoordiging van bevolkingsgroepen met een bovengemiddelde zorgzwaartte. Ook nadat daarmee rekening is gehouden blijven er volgens het SCP echter onverklaarbaar grote verschillen bestaan. De onderzoekers sluiten een samenhang tussen het zorggebruik en de politieke samenstelling van een college niet uit.
In drie gemeenten namen de onderzoekers diepteinterviews af met beleidsambtenaren en professionals die de nieuwe zorgwetten moeten uitvoeren. Velen van hen plaatsen als kanttekening bij het kabinetsbeleid dat de zelfredzaamheid van kwetsbare groepen lang niet altijd in die mate kan worden verbeterd als de regering lijkt te veronderstellen. Sommige groepen hebben echt grote moeite om zichzelf te redden en mantelzorgers zijn vaak al overbelast.
Een andere kanttekening is dat het aantal huishoudens dat een combinatie van zorg uit de drie verschillende sectoren (maatschappelijke ondersteuning, participatie, jeugdzorg) ontvangt beperkt is. Slechts bij 12 procent van de 1,5 miljoen huishoudens dat gebruik maakt van een voorziening is dat het geval. Gebruikt een huishouden een voorziening uit een één sector dan gaat het in verreweg de meeste gevallen eveneens om een afzonderlijke voorziening in plaats van om een combinatie van meerdere voorzieningen.
In de veronderstelling dat hulpverleners regelmatig langs elkaar heenwerkten, besloot het kabinet dat gezinnen voortaan integraal moesten worden geholpen. Speciale regisseurs zouden daarbij het hulpaanbod moeten coördineren en stroomlijnen en de kennisuitwisseling tussen hulpverleners onderling moeten bevorderen. Op grond van de SCP-gegevens valt niet uit te sluiten dat de behoefte aan dergelijke regisseurs mogelijk minder groot is dan gedacht.