De economische opvattingen van Calvijn
De randschriften van de drie euro’s op de omslag van het boek”Vergeten vragen” van Roelf Haan vormen de woorden ”Ons met ons”. Dat is tekenend voor de visie van deze econoom op de economische inzichten van de reformator Calvijn.
Calvijn heeft opvallend veel over het economische leven geschreven. Zijn gedachten daarover waren vernieuwend. Anders dan Luther, die vooral achterom keek naar het maatschappelijk leven in de voorbije Middeleeuwen, richtte Calvijn zijn economische blik naar de toekomst. Hij onderkende de kracht en betekenis van het opkomende handelsverkeer en hij brak met het oudtestamentische renteverbod.
Velen heeft Calvijn aan het denken gezet, zij het niet altijd in de lijn die hem zelf voor ogen stond. Zo legde de Duitse socioloog Max Weber een verbinding tussen het Calvinisme en het kapitalisme. Een verbinding die nog steeds tot de verbeelding spreekt, maar theologisch gezien op drijfzand berust. Volgens de Britse historicus Richard Henry Tawney werd het kapitalisme juist bevorderd door mensen die Calvijns denkbeelden terzijde schoven. Een grondige en nauwkeurige analyse is nodig om te doorgronden wat Calvijn precies heeft willen zeggen.
Het proefschrift van P. A. Diepenhorst uit 1904, ”Calvijn en de economie”, is nog steeds toonaangevend. Vanwege de vele citaten in het Frans en het Latijn is het echter niet voor iedereen even toegankelijk. Van recenter datum zijn de publicaties van Johan Graafland en Roel Jongeneel die een wat gemakkelijker ingang tot het denken van Calvijn over de economie bieden.
Lezing
Onlangs heeft Roelf Haan een nieuwe titel aan dit lijstje toegevoegd. De auteur is econoom, doceerde onder meer aan de Vrije Universiteit en was werkzaam bij het Internationaal Monetair Fonds in Washington. Verder was hij jarenlang algemeen directeur van de IKON in Hilversum. Haan vindt dat de economische wetenschap belangrijke voorvragen laat liggen. In 1975 schreef hij daar al over in zijn boek ”Economie in principe en praktijk”.
De titel van zijn nieuwe boek, ”Vergeten vragen”, geeft dit nog iets explicieter aan. De geschiedenis van dit boek begint in het Calvijnjaar 2009, toen de auteur het verzoek kreeg om een lezing te houden over het thema Calvijn en de economie. Die lezing groeide uit tot een Engelstalig boek dat in Zuid-Afrika werd gepubliceerd, en later in een Spaanse vertaling in Zuid-Amerika werd verspreid. Het boek werd door Greetje Witte, oecumenisch theoloog, in het Nederlands vertaald en door de auteur aangevuld met wat extra teksten, onder andere over het ontstaan van de technische samenleving op basis van het werk van de Frans socioloog en protestants theoloog Jacques Ellul (1912-1994). De kern van het boek wordt gevormd door een weergave van het proefschrift van de Zwitserse theoloog André Biéler uit 1959, ”La pensée économique et sociale de Calvin” (Het economische en sociale denken van Calvijn) dat hierdoor toegankelijk wordt voor mensen die het Frans niet zo goed machtig zijn.
Pronkstuk
Wat leerde Calvijn zoal? In de eerste plaats dat rente geoorloofd is. Haan noemt dit het pronkstuk van Calvijns economische denken en hij wijdt er een heel hoofdstuk aan, met als appendix een beschouwing van Johan Graafland over de bankencrisis. Calvijn rekende af met het middeleeuwse idee dat geld niet productief kon zijn. Hij onderkende het investeringskarakter ervan en vond dat het geoorloofd was dat in die bedrijfsmatige context rente werd gevraagd en betaald. Maar hij stelde wel allerlei grenzen om ongeoorloofd gebruik ervan tegen te gaan. Schulden mogen volgens hem bijvoorbeeld niet worden afgewenteld op werknemers of toeleveranciers. Consumptieve kredieten zijn onwenselijk, en het vragen van rente van arme mensen die dat nooit terug kunnen betalen is naar Calvijns oordeel in flagrante strijd met de Bijbelse naastenliefde.
In de tweede plaats schatte Calvijn de menselijke arbeid op hoge waarde. Elk beroep is in zijn visie een goddelijk beroep, en dat stelt meteen hoge eisen aan het werk van onze handen. Een treffend citaat vinden we in Calvijns ”Gebed alvorens aan het werk te gaan”, waarin gevraagd wordt „om ons met Uw Heilige Geest bij te staan zodat we kunnen functioneren op onze plaats en in onze roeping zonder leugen en bedrog, maar erop toezien liever Uw geboden te volgen dan de zucht te bevredigen ons te verrijken en om ons te geven dat wij het hart hebben om bij te staan wie in behoefte verkeren.”
Calvijn keurde rijkdom niet af, maar deze mag volgens hem nooit ten koste gaan van andere mensen. Op grond van 2 Korinthe 8:14 kan zelfs een zekere mate van gelijkheid nagestreefd worden. Paulus roept werkgevers op om hun dienstknechten „recht en gelijk” te doen, „wetende dat ook Gij een Heere hebt in de hemelen” (Kolossensen 4:1).
In de derde plaats hebben de armen een speciale plaats in Calvijns denken. Haan ziet verwantschap met de bevrijdingstheologie en betoogt dat Calvijn de armen aanwees als de plaatsvervangers van Christus, naar aanleiding van Mattheüs 26:11: „de armen hebt gij altijd bij u.” De stap naar Karl Marx’ credo is voor Haan dan niet zo groot meer: „Van ieder overeenkomstig zijn mogelijkheden, naar ieder in overeenstemming met zijn behoeften.”
Bewogen
Haan wil de inzichten van Calvijn projecteren op onze tijd en betrekken op de grote economische vraagstukken van nu. Het is echter lastig om grip te krijgen op zijn betoog. Het boek leest nogal stroef en maakt een samengeraapte indruk. Wat die ”vergeten vragen” nu precies zijn wordt niet goed duidelijk. En daardoor zijn de antwoorden ook niet zo helder. Neem bijvoorbeeld de slotalinea over het eschatologisch perspectief: „De geschiedenis van de rechtvaardigen wordt beschreven in stippellijnen. Het zijn deze stippellijnen die betekenisvolle sporen trekken in de gesloten wereld van de technisch-wetenschappelijke feitelijkheid en het eigenbelang. Op een systeemverandering kan niet worden gewacht. Wel kunnen wij op de toekomst vooruit lopen door het economische systeem in zijn feitelijkheid te corrigeren.”
Eén ding wordt wel duidelijk. Haan is bewogen met de armen en wil de strijd aanbinden tegen het onrecht in de wereld. Hij citeert daarbij Calvijn: „God heeft alle mensen in beweging willen brengen in de richting van de armen.”
Haan huldigt een humanistische visie op Calvijn. Dat begint al bij de ondertitel: ”Humanisme in economisch-theologisch perspectief”. De illustratie op de omslag had wat dat betreft niet beter gekozen kunnen zijn. De drie euromunten zijn zo gedraaid dat ze het randschrift ”Ons met ons” laten zien. Een horizontaal perspectief dus.
Bij de uitwerking van het theologische perspectief in de ondertitel beroept Haan zich dan ook vooral op de bevrijdingstheologie en de aanhangers van de feministische theologie, die moeiteloos als volgelingen van Calvijn worden neergezet. Dat levert toch wel wonderlijke denkbeelden op. We lezen bijvoorbeeld dat „de verlossingstheologie van Calvijn de deur wijd open gooit voor het gehele menselijke geslacht.” Waarna Haan concludeert dat „er een grote menige van ‘niet-christenen’ zal zijn van wie Christus zal zeggen dat zij werkelijk de wil van de Vader hebben gedaan. De logica van het eschatologisch geloof brengt deze menigten van potentiële bondgenoten in gerechtigheid in beeld.” Zou Calvijn zich hier nog in herkennen?
Arglistig hart
In de Institutie komen we een heel andere Calvijn tegen. De kern van het christelijke leven is niet dat we tegen het onrecht in deze wereld ten strijde trekken, maar dat onze ongerechtigheden verzoend moeten worden. Calvijn wijst steeds naar boven, naar God bij Wie alles vandaan komt wat zondige en schuldige mensen nodig hebben. En telkens weer wijst hij op de arglistigheid van ons hart, want ook al hebben we onze mond vol van zelfverloochening, „er is geen mens of in zijn hart leeft toch wel een zekere overtuiging van eigen voortreffelijkheid.”
Van nature zijn we geneigd om God en onze naaste te haten. Toewijding aan de naaste is er alleen als we heel persoonlijk iets kennen van de liefde en de genade van Christus. Zelfverloochening houdt in „dat wij ten opzichte van beide tafels van de Wet onze eigen aard moeten afleggen en moeten afzien van alles wat ons verstand en onze wil ons voorschrijven.” Als het om de aardse goederen gaat, schrijft Calvijn dat we maat moeten houden. „Die maat schrijft de Heere in Zijn Woord voor, wanneer Hij ons leert dat het tegenwoordige leven voor de zijnen een soort pelgrimsreis is waarin zij op weg zijn naar het hemels koninkrijk.” Dat is het eschatologisch perspectief bij Calvijn: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid wonen zal. Calvijn roept op om het eeuwige leven te overdenken, en vandaaruit het aardse leven in te richten. Rentmeesterschap is vreemdelingschap.
Zo lezend in Calvijn is het boek van Haan vooral ook een boek van de ”vergeten antwoorden”. Het zou daarom zeer toe te juichen zijn als er nog eens een studie kwam over ”Calvijn en de economie” vanuit de gereformeerde theologie en de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Een studie met een praktische spits die mensen uit de geformeerde gezindte helpt om hun dagelijks leven in te richten naar de eis van Gods Woord. Zodat de euro’s wél op hun plaats vallen: ”God met ons”.
Boekgegevens
”Vergeten vragen. Humanisme in economisch-theologisch perspectief”, Roelf Haan; uitg. Skandalon, Vught, 2016. ISBN 978 94 92183 19 4; 248 blz.; € 22,95.