Commentaar: Turkse ambassade ook kritisch op RD
Hè, hè, wat een opluchting. De Turks-Nederlandse columniste en publiciste Ebru Umar is weer thuis. Dagenlang was (een deel van) de Nederlandse media er druk mee. Dat Umar op haar vakantieadres in Turkije was opgepakt vanwege kritische tweets over president Erdogan, leidde tot heftige verontwaardiging van journalisten en politici. Ongehoord, vond men, dat een andere natie zich zo mengde in onze zaken en de vrijheid van meningsuiting zo onder druk zette.
Nu het stof rond deze affaire een beetje begint neer te dalen, kunnen we in elk geval twee lessen trekken. De eerste is dat we door dit alles weer wat meer zicht hebben gekregen op wat er in Turkije aan de hand is en welke ontwikkelingen er spelen. Is dit land, met een veel sterkere schaamtecultuur dan westerse naties, altíjd al gevoelig geweest voor kritiek, onder het bewind van president Erdogan wordt dit almaar sterker en extremer en verwordt de gevoeligheid duidelijk tot overgevoeligheid.
Erdogan, die niet schroomt zijn schoonzoon voor te stellen als premier, krijgt steeds meer dynastieke trekjes, gedraagt zich almeer als alleenheerser, en probeert voortdurend meer controle te krijgen op zijn omgeving en op de beeldvorming over zijn persoon en regering. In eigen land én daarbuiten. Veelzeggend is in dit verband dat ook deze krant onlangs door de Turkse ambassade op de vingers werd getikt na een kritisch commentaar over Erdogan. In een brief aan de redactie van het RD sprak de ambassadeur zijn verbazing uit over de strekking van dat commentaar.
Net zo veelzeggend is het feit dat de Nederlands-Turkse hoogleraar E. J. Zürcher een hoge Turkse onderscheiding, die hij in 2005 kreeg, recent terugstuurde uit protest tegen „het dictatoriale wanbeleid van president Erdogan.” Zürcher, die twaalf jaar geleden nog positief was over een eventueel EU-lidmaatschap van Turkije, komt nu op die mening terug. „Turkije heeft zich sindsdien helemaal niet in de richting van Europa ontwikkeld, maar juist van de EU af”, schreef hij dinsdag in de NRC.
Toch zouden we tekortschieten als dit de enige les was die we uit de affaire-Umar trokken. Want waar Turkije in repressie te ver gaat, veel te ver, gaat ook Umar regelmatig te ver in ongebreidelde gemoedsuitingen. Dat zij in een recente column sprak over „Sultan Erdogan, de megalomaanste dictator die Turkije sinds de oprichting van de republiek in 1923 kent”, is niet zozeer een probleem, maar andere uitdrukkingen uit deze column citeren wij in deze krant liever niet. De blinde vlek van onze tijdgeest, waarvan mensen als wijlen Theo van Gogh en Umar representanten zijn, is dat we denken dat we álles wat in ons opkomt, ook wat betreft ergernissen en frustraties, ongeclausuleerd en publiekelijk mogen en ook moeten rondtoeteren. Maar daar is het ooit bedachte grondrecht van de vrijheid van meningsuiting nooit voor bedoeld geweest.
Het grote gevaar van onze tijd is dat we in schelden, provoceren en beledigen de esséntie van de vrijheid van meningsuiting gaan zien, terwijl het er hoogstens een afkeurenswaardig bijproduct van is dat we node moeten tolereren.