Hemelvaartsbelofte
Handelingen 1:8a
„Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn.”
Voordat Christus van Zijn discipelen vertrok, vertroostte en bemoedigde Hij hun neerslachtige geesten met de belofte om de Heilige Geest tot hen te zenden. Dat herhaalt Hij voor hen dikwijls en dat verzekert Hij (Johannes 14, 15 en 16). Toen Hij hen dadelijk zou verlaten na Zijn opstanding gaf Hij hun het bevel stil te zitten en niet te beginnen met het openbare werk van de kerk te bouwen, waartoe Hij hen had bestemd, voordat de belofte voor hen werd vervuld (Handelingen 1:4). Met hen vergaderd zijnde, beval Hij hun dat zij niet zouden vertrekken uit Jeruzalem, maar verwachten de belofte des Vaders. Hij wilde dat zij de hulp en voorspoed in hun werk alleen van de beloofde Geest zouden verwachten. Hij zegt hun dat zij door Zijn bijstand zullen worden bekwaamd om Zijn getuigenis te dragen tot de uiterste delen van de aarde. Hierin lagen en liggen de grondslag, duurzaamheid en kracht van de dienst van de kerk. Christus’ Koninkrijk is geestelijk, en in zijn bezielende grondbeginselen onzichtbaar. Als wij ons verstand alleen vestigen op de uitwendige orde verliezen wij de gehele oorsprong en de kracht ervan. Geen uitwendige zichtbare verordening door mensen, al was die volgens regel en gebod nodig, geeft wezen, leven, nuttigheid en voorspoed aan de dienst, maar alleen het feit dat Christus Zijn Geest meedeelt. Die eeuwigdurende belofte ontving Hij van de Vader.
John Owen,
predikant te Fordham
(”Een verhandeling aangaande de Heilige Geest”, 1746)