Seizoenarbeiders de klos in Rosarno
In 2010 kwam het tot een geweldsexplosie in het Zuid-Italiaanse stadje Rosarno. Afrikaanse seizoenarbeiders met een hongerloontje kwamen in conflict met de lokale bevolking, die eveneens weinig toekomstperspectief heeft. Zes jaar later is de toestand er niet beter op geworden.
Deze winter werd er geregeld een witte auto zonder kentekens gesignaleerd buiten de bebouwde kom van Rosarno. Hier smelten de vervallen gebouwen van voormalig bedrijfsterreinen samen met citrusbomen en illegale kampementen. De wagen viel nauwelijks op in het donker. De vier inzittenden trokken ook niet de aandacht – niet direct althans. De auto volgde meestal zachtjes een man, die vaak te voet was en soms per fiets ging. Dan ging plotseling een raampje naar beneden en sloeg een gestalte met een ijzeren stok op het lichaam van de voorbijganger. De man viel, de auto reed weg.
In totaal werden zeven mannen op deze manier het ziekenhuis in geslagen. Alle slachtoffers zijn seizoensarbeiders afkomstig uit een land ten zuiden van de Sahara die sinaasappelen en mandarijnen plukken in de vlakte van Gioia Tauro. Elke winter komen de plukkers naar Rosarno, de belangrijkste stad –een stadje eigenlijk– van dit gebied in het uiterste zuiden van Italië. De bevolking van nog geen 15.000 mannen en vrouwen neemt dan toe met tussen de 3000 en de 5000 arbeiders. Maar niemand weet precies hun aantal.
De immigranten wonen in een deels provisorisch tentenkamp, verlaten fabriekshallen of in barakken ergens op het land. De inwoners van Rosarno hebben het beter voor elkaar, maar de schrijnend hoge werkloosheid maakt ook hen niet gelukkig. Dat leidt tot spanningen.
Knokploegen
Zo ook in 2010. Op een late januarimiddag schieten onbekenden met een luchtdrukpistool op drie immigranten die terugkeren van het plukken. Een dag later trekken zo’n 2000 woedende immigranten op naar het naburige stadje, Rosarno, en richten grote vernielingen aan. De inwoners reageren door knokploegen samen te stellen die op hun beurt weer op de immigranten inslaan. Na twee dagen van geweld en 53 gewonden ruimen de autoriteiten uiteindelijk de illegale kampementen op, en worden de immigranten weggestuurd. Rosarno is intussen wereldnieuws geworden. Maar wel in de categorie ”schande”.
Zes jaar later bevindt Rosarno zich nog in dezelfde categorie. Na de ”opstand”, zoals de gebeurtenis in 2010 in de overlevering heet, kwamen de immigranten weer terug. De lokale bevolking beziet hen nog steeds argwanend. „Het is puur wildwest”, zegt Giulia Bari over het zinloze geweld van de afgelopen winter. Ze is medewerkster van Artsen voor Mensenrechten, in Rome opgericht door een groep artsen, verloskundigen en andere vrijwilligers.
De organisatie biedt gemarginaliseerde groepen toegang tot hun burgerrechten. Samen met een aantal collega’s opereert Giulia gedurende het plukseizoen (november-februari) vanuit een oude camper, die ze elke dag het tentenkamp oprijdt. Het is typerend dat eigenlijk alleen deze kleine organisatie ter plekke is. De overheid en de geïnstitutionaliseerde organisaties laten zich er niet of nauwelijks zien.
En er is de kerk. „Vaak belt de ambulancedienst mij op als er een noodsituatie is in het tentenkamp”, vertelt Roberto Meduri. Hij is de rooms-katholieke priester van een plattelandsparochie in de vlakte van Gioia Tauro. „Laatst werd ik om drie uur in de nacht gebeld. Een man in het tentenkamp klaagde over pijn in zijn buik. Ik ben erheen gegaan en heb hem in mijn auto naar het ziekenhuis gebracht. Ze hebben hem met spoed geopereerd aan een geperforeerde maagzweer.”
De 39-jarige priester klaagt dat de instanties het laten afweten. „Ik heb een tas met medicijnen bij me die is gevuld met gratis medicijnen van apothekers uit de stad. Maar we kunnen de instellingen niet vervangen.” Zijn onkosten betalen twee ongetrouwde tantes van hem uit Turijn. Zijn motivatie om te helpen is de christelijke barmhartigheid. Giulia Bari heeft de sterke overtuiging dat ze „een bijdrage moet leveren aan de gemeenschap.”
Speciale fondsen
Dat de overheid zich afzijdig houdt, blijkt wel uit het feit dat de vier anonieme mannen die ’s avonds mensen aftuigden, ongedwongen te werk konden gaan. „Bij de toegangweg staan borden met de mededeling dat de stad met videocamera’s in de gaten wordt gehouden. Nou, dan zouden ze toch zeker wel een keer die witte auto hebben moeten signaleren”, zegt de 33-jarige Giulia Bari verontwaardigd. Bari en Meduri weten wel wie er achter het geweld zitten. Geen pure racisten, maar opruiers die hopen op een nieuwe opstand, waardoor de overheid gedwongen wordt op te treden. Bij een noodsituatie stuurt Rome steevast geld en middelen, en komen er speciale fondsen vrij.
Bijna 90 procent van de arbeiders is legaal in Italië, meent Giulia. Het zijn typische seizoensarbeiders. In de winter plukken ze citrusvruchten in Calabrië, in de zomer halen ze tomaten af in Apulië. Het zijn mensen zonder veel toekomst. De 53-jarige Fall komt uit Senegal en werkt al 25 jaar in Italië. „Ik heb van alles gedaan: ik werkte in het slachthuis, bij de houtverwerking en vijftien jaar lang in een fabriek in Vicenza die plastic buizen maakt.”
Twee jaar geleden werd de fabriek verplaatst naar Polen, en Fall kwam met lege handen te staan. „Ik hoorde van de sinaasappelpluk, en ben hierheen gegaan.” We treffen Fall als het plukseizoen juist voorbij is. Van de naar schatting 4000 werkers zijn er nog zo’n 500 in Rosarno. De meesten wachten hier totdat de tomatenpluk in Apulië van start gaat. Anderen zullen het gehele jaar door in Rosarno blijven, en hopen met hand- en spandiensten de tijd door te komen.
Zwart uitbetaald
Op papier hebben de werkers een arbeidscontract, maar dat heeft weinig om het lijf. Ze worden toch zwart uitbetaald. Omdat er geen organisatie is –geen arbeidsbureau, geen openbaar vervoer– is de ronselaar, die ”korporaal” wordt genoemd, de sleutelfiguur. Zo’n korporaal, een Afrikaan zoals de arbeiders, kiest de werknemers uit, brengt hen naar de werkgever en betaalt hen uit. Het dagloon ligt op 25 euro. Daarvan trekt de korporaal 3 euro af voor het vervoer naar en van de akker. Arbeidsinspectie blijft vrijwel achterwege.
De landbouw, de belangrijkste sector in Calabrië, maakt zware tijden door, wegens afnemende subsidies en sterk dalende prijzen voor primaire producten. „We hebben twee keuzen: of we buiten de arbeiders uit of we sluiten de landbouwbedrijven”, meent Pietro Molinari, voorzitter van de Calabrese afdeling van de boerenbond Coldiretti. De teelt van sinaasappelen en mandarijnen is economisch bijna niet meer vol te houden. De meeste sinaasappelen uit de vlakte van Gioia Tauro worden beschouwd als tweederangs, en alleen verwerkt in sap. De kiloprijs daarvan is 7 cent.
Molinari vindt het onrechtvaardig dat de producenten en hun arbeiders worden uitgeperst door de grote drankproducenten en het grootwinkelbedrijf. De prijs is de laatste jaren alleen maar verder afgenomen. Na de golf van negatieve publiciteit die volgde op de ”opstand van Rosarno” trok Fanta zich als afnemer terug.
„Dit gebied is economisch en cultureel zo erg vervallen dat de zwakken zich afzetten tegen de nog zwakkeren. De autochtone bevolking ten opzichte van de Afrikaanse werkers”, zegt Nino Quaranta, die een terrein met 350 clementinebomen heeft. De 56-jarige keuterboer heeft na de ”opstand van Rosarno” een vereniging opgericht van kleine producenten die „respect hebben voor de aarde en voor wie erop werkt.” De biologische teelt wordt verwerkt door mensen die een officieel arbeidscontract hebben en meer dan standaard krijgen uitbetaald. Dat is mogelijk omdat de sinaasappelen rechtstreeks worden verkocht aan groepen van consumenten zich in steden door geheel Italië hebben verenigd. De tussenhandel, die in Italië een extreem grote hap uit de marge neemt, wordt daardoor geëlimineerd. Het is een voorbeeld dat het in Rosarno ook anders kan.