Binnenland

Angst en vrees vanwege cholera-epidemie 1866

Anderhalve eeuw geleden werd Nederland voor het laatst getroffen door een cholera-epidemie. Die kostte 21.000 mensen het leven. „Als de luiken gesloten worden, vanmorgen naast ons, een uur later (tegen)over ons, en ’s middags weêr een huis of wat verder, dan grijpt toch de gedachte aan de onzekerheid des levens ons in ’t hart met bijzondere kracht”, schreef de Utrechtse hoogleraar J. I. Doedes.

L. Vogelaar

11 April 2016 22:04Gewijzigd op 16 November 2020 02:49
Oefenaar W. Floor. beeld RD
Oefenaar W. Floor. beeld RD

Cholera, of Aziatische buikloop, had zich in 1832 voor het eerst in Nederland voorgedaan; in Scheveningen. Drie maanden later waren er al 3000 slachtoffers. Ds. A. de Vries uit Rotterdam schreef de brochure ”De cholera in Nederland. Eene stem Gods tot onze behoudenis” en mr. G. Groen van Prinsterer publiceerde ”Is het goed niet bevreesd voor de cholera te zijn?”

Tijdens de volgende epidemie, in 1848/1849, werd voor het eerst een verband tussen cholera en waterverontreiniging gelegd. Een remedie was er echter niet.

In april 1866 sloeg de ziekte opnieuw toe. Amsterdam betreurde 1151 doden, Utrecht 1725. „Wij zijn tot vandaag toe nog verschoond gebleven, maar leven toch met vrees en zorg”, schreef oefenaar Wulfert Floor. „Eén stierf er tot heden toe nog maar in Driebergen, en zoover ik weet ook nog maar drie in Langbroek. Toch is het rondom onze deuren en dagelijks staan wij in gevaar dat het tot ons komen zal.” Later: „Te Langbroek verloor de smid in den tijd van 21 uren drie volwassen dochters aan de cholera. Het blijft een bange tijd…”

Schip als lijkbaar

De epidemie hield niet halt bij de grens; Antwerpen telde wel 3000 slachtoffers. Ds. O. G. Heldring schreef dan wel het pamflet ”De Jenever erger dan de Cholera” (1838), maar het is de vraag of de mensen dat zo ervoeren.

Jilles van der Koogh –bekend geworden door zijn bekeringsgeschiedenis– vertrok juist in 1866 naar Amerika. Maar de ziektekiemen bleven niet achter. Tijdens de reis overleed zijn zoon Willem, over wie werd geschreven dat hij was opgenomen „in de Zalige gewesten der eeuwigheid juichende voor den Troon des Lams. Het schip was zijn lijkbaar en de Grote Atlantische Oceaan zijn grafkuil.”

Het stadsbestuur van Genemuiden had al eerder besloten tot de aanleg van „zindelijke, doelmatige secreten” om verspreiding van ziekten te voorkomen. De eikenhouten bakken werden ’s nachts geleegd door een „beerman”, die gelukkig niet kon ruiken. Maar de ziekte sloeg toch toe. Zes dagen nadat de tjalk Jentina Margrieta met een zieke aan boord Genemuiden had aangedaan, waren al zeven inwoners ziek. Van de 61 patiënten overleden er 29. Een van hen, Jan Beens, had tegen zijn vrouw Hermien gezegd toen hun gezin aanvankelijk gespaard bleef: „’t Zal nog wel nader komen.” Hij overleed zelf, slechts 42 jaar oud.

De spotter genas

Over kruisdominee D. J. van Brummen sr. werd geschreven: „Nu nadert het jaar 1866, het jaar dat Nederland door Gods slaande hand bezocht werd met de gevreesde cholera. Nu had vader geen rust; dag en nacht bezocht hij zieken die door de vreselijke ziekte waren aangetast. Niet alleen de vrienden, nee, nu hadden zelfs de grootste spotters behoefte aan de voorbede van die vroeger zo fel gehate leraar. Vader had ook een geneesmiddel voor die ziekte, dat soms door de Heere werd gezegend, waar volgens de geneeskundige alle hoop moest worden opgegeven.”

Een van zijn grootste bespotters genas erdoor. „Tot bekering van de man heeft het niet geleid, maar als hij later in de straten van Arnhem de dominee hoorde lasteren, dan sprong hij voor hem in de bres en wilde dan soms zijn liefde wel wat al te hardhandig tonen.

De Heere heeft in die tijden krachtig met Zijn Geest gewerkt. Eenheid werd er onder de kinderen van God gevoeld en de Heere spaarde de gemeente; niet één werd door die gevreesde ziekte weggerukt.”

Geen nationale biddag

In 1866 heerste niet alleen de ”cholera aziatica”, maar ook de runderpest. En oefenaar Floor noteerde: „Op vele plaatsen waar de pest komt, wordt op bevel van de overheid al het vee, ziek en gezond, dood gemaakt, tot kippen en eenden, honden en katten toe. Deze gruwelijke maatregel veroorzaakt op vele plaatsen ongenoegen en opstand van de boeren tegen de overheid, zelfs tot vechtens toe.”

De alarmerende situatie leidde tot een meningsverschil in het landsbestuur. Net als bij de overstromingen in de Bommeler- en Tielerwaard en in delen van Noord-Brabant in 1861 en bij het 50-jarig herdenken in 1863 van de bevrijding van het Franse juk wilde koning Willem III een nationale biddag uitschrijven, maar het kabinet ging daar opnieuw niet in mee. Er kwam slechts een schrijven aan de kerken waarin de wens werd geuit dat zo veel mogelijk gebeden zouden worden opgezonden. Dat gebeurde: op tal van plaatsen werden drukbezochte bidstonden gehouden.

Stinksloten

De noodzaak van hygiënischer toestanden werd gevoeld, maar de praktijk bleek weerbarstig. „De modderpoelen en stinkslooten, de mestvaalten en honderden andere geleiders van besmetting en verderf zijn nog in denzelfden overvloed aanwezig als toen de epidemie in 1866 begon”, schreef een tijdschrift in 1867. „Het drinkwater is nog even onbruikbaar als een jaar geleden, en met de verbetering van de woningen der armen volksklasse is zelfs nog geen begin gemaakt.”

Prof. Auke van der Woud heeft in zijn boek ”Koninkrijk vol sloppen” laten zien welke onappetijtelijke toestanden er bestonden en dat er nog een lange weg te gaan was voordat de situatie verbeterde. Dat maakt het eigenlijk verwonderlijk dat de cholera-epidemie van 1866 de laatste grote uitbraak van deze ziekte in ons land was.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer