Het beroep van de klokkenluider
Titel:
”De actualiteit van het geweten”
Auteur: Joos van Vugt (red.)
Uitgeverij: Damon, Budel, 2003
ISBN 9055734195
Pagina’s: 266
Prijs: € 14,90. „Dat maak ik niet mee.” „Ik kán dit niet.” Bij dergelijke uitspraken is het geweten in het geding. Is dat geweten een door God ingeplant moreel orgaan of is het niet meer dan de verinnerlijking van gangbare normen binnen een bepaalde context? In het vorig jaar verschenen ”De actualiteit van het geweten” wordt uitgebreid op deze vraag ingegaan. Het boek is een aanwinst; bezinning op dit thema is aan te bevelen.
De aanleiding tot deze studie is de bedenkelijke status van het geweten in de huidige cultuur. Enerzijds heerst er sterke twijfel aan de wetenschappelijke betekenis van het gewetensconcept. Anderzijds wordt in het maatschappelijk verkeer juist vaak een beroep op het geweten gedaan. Bij dat laatste kan men denken aan het regelmatige optreden van zogenoemde klokkenluiders. Een klokkenluider maakt met verwijzing naar het geweten bijvoorbeeld financieel gesjoemel in het eigen bedrijf of bestuurslichaam openbaar.
De wordingsgeschiedenis van dit boek begint bij een suggestie van mgr. dr. M. Muskens, bisschop van Breda. In 1997 hield hij een toespraak voor het Katholiek Studiecentrum. Daarin noemde hij het geweten als mogelijk onderwerp van bezinning binnen dit centrum. Deze suggestie werd overgenomen en leidde tot een project van het Soeterbeeck Programma van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Dit programma stelt thema’s aan de orde binnen het domein wetenschap, samenleving en levensbeschouwing. Er werd een studiegroep gevormd die verschillende discussiebijeenkomsten organiseerde en vervolgens kwam tot de uitgave van dit boek. De tien auteurs zijn filosofen, theologen (rooms-katholiek en protestants), juristen, pedagogen en historici. De historicus dr. Joos van Vugt opent met een inleidend hoofdstuk. Daarna volgen de overige negen bijdragen. Ze zijn geordend onder twee noemers: 1. Wat is het geweten? en 2. Het geweten in de maatschappelijk praktijk.
Aangeboren of niet
Het eerste hoofdstuk biedt een uitstekende inleiding in de materie. Ik laat de hoofdlijn daarvan volgen. Binnen de christelijke traditie geldt van oudsher als uitgangspunt dat het geweten als een innerlijke stem ieder mens is aangeboren en dat de normen waarvan het zich bedient door God zijn ingeplant. Veelal wordt aangenomen dat het christelijke concept van een innerlijk geweten zijn oorsprong vindt in de klassieke oudheid. Ook in de islam is de gedachte van de goddelijke oorsprong van het geweten gangbaar. In hindoeïsme en boeddhisme fungeert het geweten als een vermogen waarmee de mens zich openstelt voor goddelijke wijsheid.
De secularisering en rationalisering die zich vanaf de zeventiende eeuw in het Westen ontwikkelde, had ook gevolgen voor het gewetensconcept. Men ontwikkelde de gedachte dat het geweten door de natuur de mens zou zijn ingeplant. Kant verbond dit natuurlijke geweten overigens weer met de stem van God.
Inmiddels wordt de idee van een aangeboren zuiver geweten al lang niet meer algemeen aangehangen. Is een beroep op het geweten niet vaak subjectivistisch en opportunistisch? En is de gedachte van een innerlijke stem wel houdbaar? Geleidelijk ging het traditionele christelijke gewetensconcept teloor. Dat gebeurde door toedoen van filosofen en sinds de negentiende eeuw in toenemende mate ook van menswetenschappers. Voor psychologen uit de freudiaanse traditie bijvoorbeeld is het geweten de stem van de waarden en normen die kinderen van hun ouders overnemen en waarmee zij zich identificeren. Anders ligt het weer in de moderne sociale psychologie. Daar leeft de gedachte dat het persoonlijke morele denken en handelen zich ontwikkelt via de sociale interactie met de mensen rondom. Deze visie is verwant met die van sociologen. Volgens hen hangt het geweten samen met verinnerlijkte maatschappelijke normen. Anders gezegd: het is een blijk van sociale inbedding in de omringende samenleving, en niet meer dan dat.
In deze visie is het geweten dus geen ingeplant moreel orgaan. Inhoud en functie ervan zijn afhankelijk van de ontwikkeling van iemands persoonlijkheid. Daarmee is het een psychologisch of sociologisch fenomeen geworden dat op zichzelf geen morele lading heeft. Deze opvatting over het geweten is vandaag de dag min of meer gemeengoed.
Tegelijkertijd wordt regelmatig een emotioneel beroep gedaan op het geweten in de zin van: „Dat maak ik niet mee.” Hier functioneert het geweten als een emotie die iemands diepste innerlijk tot uitdrukking brengt. Het gaat daarbij niet om de innerlijke stem van een door God ingeplant moreel orgaan, maar om de autonome subjectieve emotie van een persoonlijk geweten.
Ik vraag mij in dit verband af in hoeverre de secularisatie van het geweten zich ook in godsdienstige kring heeft voltrokken. Als in kerkelijke kring iemand een beroep doet op het geweten, betreft dat dan een door God ingeplant moreel orgaan, of een persoonlijke en context bepaalde, dus autonome en subjectieve emotie? Bezinning op de inhoud en de functie van het geweten in reformatorische kring kon wel eens ontdekkende betekenis hebben, ook vanwege wat hierna volgt.
Zondebesef
Het traditionele geweten stelt als kritische instantie grenzen aan de subjectiviteit, de emotionaliteit en de behoeftebevrediging van de mens. Bij het nu gangbare gewetensconcept is dat andersom. Het geweten spoort aan om ”zichzelf te zijn”, zijn ”eigen eer hoog te houden”. De schrijver noemt dit als mogelijke verklaring van het verschijnsel zinloos geweld. De gangbare gewetenservaring blijkt overeen te stemmen met het klimaat van individuele autonomie.
Als het geweten niet langer een kritische functie heeft jegens de drager ervan, ontvalt daarmee een voedingsbodem aan het zondebesef. Verklaart deze verschuiving in de gewetenservaring (mede) de verzwakking van het zondebesef? En verdient het overweging in het licht van deze ontwikkeling nieuwe aandacht te besteden aan gewetensvorming?
Toch kan Van Vugt niet aanvaarden dat het geweten slechts een persoonlijk gevoel zou zijn dat zich aan normen niets gelegen laat liggen. Dat zou ook in strijd zijn met het gegeven dat relatief weinig mensen ontsporen. Zoekend naar een verklaring daarvoor constateert hij dat de mens in hart en nieren een sociaal wezen is. Als bron van normen lijkt alleen nog de medemens in aanmerking te kunnen komen. Dan zou het geweten te benoemen zijn als een vermogen tot empathie. Daarmee zou het een afspiegeling zijn van de natuur van de mens. Hiermee doet Van Vugt een stap terug naar het klassieke gewetensbegrip. Het lijkt mij aan te bevelen deze weg te vervolgen, met het oog op de schepping van de mens naar het beeld van God.
Toegankelijk
De andere auteurs werken aspecten van de door Van Vugt aangestipte problematiek nader uit. Dat levert veel interessante beschouwingen op. Ik noem slechts de overeenstemming van authenticiteit met het geweten in de theologie (Verbaan); het verdwenen schuldgevoel, geïllustreerd met de luchtige mededeling ”het gaat me vanmiddag niet lukken” (Levering); de spanning tussen feitelijke en theoretische presentie van het geweten in de gezondheidszorg, en de verdringing van het geweten door consensusvorming (Dekkers). De meeste bijdragen zijn toegankelijk geschreven. Minder gemakkelijk leesbaar zijn vooral de hoofdstukken van Karsten en Bremmers.
De filosoof Karsten noemt de betekenis van Reformatie en Contrareformatie voor het proces van verinnerlijking en individualisering. In één adem voegt hij eraan toe dat dit proces ook heeft geleid tot de atomisering van individuen. Is daarmee deze atomisering verbonden met Reformatie en Contrareformatie? Dan is er reden tot tegenspraak.