Weggepiept uit blauwe zetel
Ergerlijk, dat gedrag van D66-Kamerlid Hachchi. Door ruim voor het einde van haar termijn met de noorderzon te vertrekken, schaadt zij het vertrouwen van haar kiezers. En dan ook nog wachtgeld opstrijken? Zo lijdt het aanzien van de politiek opnieuw schade! Toch? Mmm, daarover valt nog net iets meer te zeggen.
Met pek en veren werd zij overgoten, door collega’s en door de media. En voor een belangrijk deel door eigen schuld. Want wie zó plotseling uit de politiek vertrekt als de 36-jarige Hachchi, is aan partijgenoten en aan het Nederlandse volk meer verantwoording schuldig dan slechts de summiere mededeling: „Ik ga meehelpen in het campagneteam van Hillary Clinton.”
Vooral dagblad De Telegraaf hekelde bij herhaling het feit dat Hachchi half januari blijkbaar de Atlantische Oceaan was overgestoken zonder garanties op betaald werk, en dus bij voorbaat had ingecalculeerd te gaan leven van de „riante wachtgeldregeling” van de Tweede Kamer. Maar ook nieuws- en opiniewebsite ThePostOnline wist wel raad met parlementariërs als Hachchi en VVD’er De Liefde (die deze maand in dienst trad van taxidienst Uber): „Dit soort Kamerleden is ambtsmisbruik voor egoïstische doeleinden aan te wrijven.” Want: „Als parlementariërs hun ambt slechts bekleden tot er wat beters voorbijkomt, zuigen zij alle eer uit het Kamerlidmaatschap weg en verliest de plenaire zaal behalve zijn toch al broze geloofwaardigheid ook zijn laatste restje grandeur.”
Mooi gezegd. Maar is het nu werkelijk zó erg? En nemen tegenwoordig meer Kamerleden dan vroeger voortijdig de benen? Niet bepaald. Daarom vijf relativeringen bij een populair, maar niet werkelijkheidsgetrouw beeld van vertrekkende politici.
1. Vroeger gebeurde het even vaak
Je hoeft er niet diep voor de archieven in. Wie slechts even de overzichtjes op parlement.com raadpleegt, ziet het meteen: dat Kamerleden ruim vóór de nieuwe verkiezingen de Tweede Kamer verlaten, kwam vroeger even vaak, zo niet vaker voor. Een paar cijfers: sinds de stembusstrijd van 2012 hielden 33 Kamerleden het voor gezien; 13 van die 33 mag je eigenlijk niet meetellen: zij verruilden hun Kamerzetel voor een plekje in de Trêveszaal. Ter vergelijking: in de regeerperiode 1977-1981 waren het er maar liefst 49 (van wie er 23 naar het kabinet gingen). Toegegeven, dat was een record. Toch vertrokken ook in de tijd van het kabinet-Lubbers III (1989-1994) 40 Kamerleden (van wie 17 naar het kabinet). Gemiddeld ging het sinds 1956 om 32,6 Kamerleden per kabinetsperiode. Daarbij vallen de huidige 33 dus niet erg uit de toon.
Toch is er één relevant verschil met vroeger: de gemiddelde zittingsduur van Kamerleden. Lag die in 1935 nog op ruim tien jaar en in 1980 nog op ruim zes, in 2010 was hij gedaald naar slechts vier jaar. Als in die context Kamerleden voortijdig het Binnenhof verlaten, schaadt dat de continuïteit van het politieke bedrijf en het collectieve geheugen van de Kamer natuurlijk meer dan vroeger.
2. Kamerleden móéten soms voortijdig weg
Dat Kamerleden voor de nieuwe verkiezingen de harp aan de wilgen hangen, kan hun in sommige gevallen niet kwalijk worden genomen. Want zijn het niet de partijbesturen die, vooral sinds de jaren negentig van de vorige eeuw, zo geobsedeerd zijn door vernieuwing van hun kandidatenlijsten dat parlementariërs soms geen andere keus hebben dan voortijdig de handdoek in de ring te gooien? Wat moet Kamerlid A, die een jaar of zes redelijk heeft gefunctioneerd maar van zijn partij toch te horen krijgt dat hij op de onverkiesbare plaats 51 van de lijst is beland, anders dan als de wiedeweerga een andere baan gaan zoeken? Sterker nog, het valt in hem te prijzen als hij dit bijtijds doet, en daarmee de situatie vermijdt dat hij een beroep moet doen op wachtgeld.
Daarbij komt dat het jachtige en hyperige klimaat van tegenwoordig tot gevolg heeft dat Kamerlid-zijn een tamelijk slopend beroep is geworden, dat alleen de allersterksten een jaartje of vijftien kunnen volhouden.
3. Wat burgers politici écht kwalijk nemen
Wie het wat preciezer bekijkt, vraagt zich bovendien af of het wel echt dat snelle vertrek uit Den Haag is dat burgers ergert. Jazeker, het stoort kiezers natuurijk dat Kamerleden tussentijds opstappen om een mooie carrièrestap te maken en daarmee de indruk wekken dat ze hun eigenbelang voor het algemeen belang stellen. Waarom blijven die lui hun roeping niet trouw door zich voor de volle periode dienstbaar op te stellen jegens de samenleving?
De diepste grieven zitten echter waarschijnlijk elders. Waar? Om te beginnen bij de wachtgeldregeling. Dat Hachchi ‘zomaar’ het parlement verlaat, moet zij zelf weten. Maar dat zij daarna toch nog lange tijd aanspraak kan maken op 6801 euro per maand, dát steekt Jan met de pet. Wie vrijwillig vertrekt, moet eerst voor vervangende inkomsten zorgen, vinden negen van de tien Nederlanders. „Want dat moeten wij ook.”
Er is nog een tweede punt van ergernis. Dat is als Kamerleden te gemakkelijk een baan lijken te vinden in de branche waarover zij eerder aan het Binnenhof het woord voerden. Inderdaad ja, zoals De Liefde bij taxidienstbedrijf Uber. Riekt zo’n overstap niet naar vriendjespolitiek?
4. “Kiezersbedrog” is een al te zware term
Een verwijt dat in het publieke debat over voortijdig vertrekkende Kamerleden vaak valt, is dat van kiezersbedrog. Deze mensen zijn toch voor vier jaar gekozen? Nou. dan moeten ze niet na twee of drie jaar het bijltje erbij neerleggen. Daar zijn ze niet voor op het schild geheven.
Op die grief valt echter wel wat af te dingen. Komen verreweg de meeste Kamerleden het parlement niet binnen op de slippen van hun lijstaanvoerder? Noch Hachchi (4737 stemmen), noch De Liefde (2163 stemmen), noch D66’er Berndsen (2472 stemmen) kwam ook maar in de buurt van de zogeten voorkeursdrempel (15.708 stemmen). Dus hoezo kiezersbedrog? De meeste kiezers kennen deze volksvertegenwoordigers niet eens. En elke VVD’er, CDA’er of PvdA’er die vertrekt, wordt keurig opgevolgd door een even anonieme partijgenoot.
Evenzo vallen er kanttekeningen te plaatsen bij de klacht dat door snel vertrekkende Kamerleden het collectieve geheugen van de Kamer schade lijdt. Want de institutionele memorie van het parlement staat of valt gelukkig niet alleen met korter of langer aanblijvende Kamerleden. Fractiemedewerkers als Menno de Bruyne (nog aangenomen door toenmalig SGP-leider ds. Abma), Diederik van Dijk (negentien jaar medewerker van de SGP-Kamerfractie geweest) of Jacob Pot (die nog werkte voor oud-RPF-leider Leerling), behoeden –in elk geval bij de kleine christelijke fracties– aankomende politici voor desastreus geheugenverlies. Mede door hun ondersteuning konden Kamerleden als Dijkgraaf (aangetreden in 2010), Bisschop (gestart in 2012) en Segers (debuut in 2012) een vliegende start maken.
5. Zó slecht is het aanzien van Kamer niet
Snel en voortijdig vertrekkende volksvertegenwoordigers doen, zou je denken, het aanzien van de politiek geen goed. Maar ook daarbij passen weer relativeringen. Wie op nationaal niveau kijkt naar welke instituties door burgers het meest vertrouwd worden, stelt vast dat het aanzien van de Kamer al heel laag ís. In politie en rechterlijke macht heeft 68 procent van het volk vertrouwen, stelde het CBS in 2014. In de Tweede Kamer slechts 35 procent. Van alle Nederlandse instituties scoort alleen de pers, met 31 procent, lager.
Maar dit is slechts een deel van het verhaal. De Europese Commissie kwam in datzelfde jaar 2014 met andere cijfers. Volgens haar tabellen heeft in Nederland 53 procent van de bevolking „overwegend vertrouwen” in het nationale parlement. Dat is, vergeleken met andere EU-lidstaten hoog. Alleen Denemarken, Finland en Zweden overtreffen ons daarin. Frankrijk bijvoorbeeld blijft steken op een schamele 26 procent.
Dat alles maakt een stevig debat over Kamerleden die hun termijn niet afmaken natuurlijk niet overbodig. Maar het plaatst dat wel in een ander, minder somber perspectief.
„Wie weet nog van de ”ladder van Lansink”?”
Niet elk Kamerlid hoeft 21 jaar in de volksvertegenwoordiging te blijven, zoals hij zelf presteerde, zegt dr. A. G. W. J. Lansink, CDA-Kamerlid van 1977 tot 1998. „Maar een jaar of twaalf mag je toch wel van mensen vragen. Je moet in dit vak groeien; daar heb je tijd voor nodig.”
Een groot nadeel van de huidige, snelle wisseling van Kamerleden vindt Lansink het verminderen van het collectieve geheugen van het parlement. „Bovendien zorgt het bij de afzonderlijke fracties voor een gebrek aan koersvastheid. Ik zie dat ook bij mijn eigen partij, het CDA. Op het terrein van Europa, het vluchtelingenvraagstuk, de sociale zekerheid, het milieu; men weet gewoon niet meer goed welke standpunten er vroeger zijn ingenomen, wat gemakkelijk leidt tot een zwabberkoers.”
De 81-jarige oud-parlementariër: „Wie weet tegenwoordig nog van de ” ladder van Lansink” (een standaard op het gebied van afvalbeheer, red.)? Als je erop googelt, vindt je 17.000 verwijzingen. Maar haast geen Kamerlid weet meer wat deze ladder betekent, laat staan dat hij uit de koker van het CDA komt.”
Elke fractie heeft een paar Kamerleden nodig met veel parlementaire ervaring, vindt Lansink, die in zijn tijd onder meer het woord voerde over studiefinanciering en kernenergie. „Je hebt mensen nodig die de fakkel kunnen doorgeven.”