Economen rekenden in doorsnee op een stabiel prijsniveau, na een stijging met 0,3 procent op jaarbasis in januari. Fors lagere energieprijzen zorgden er evenwel voor dat het leven in de negentien eurolanden gemiddeld zelfs wat goedkoper is geworden.

Bij structurele prijsdalingen wordt ook wel gesproken van deflatie. Dat geldt als een grote bedreiging voor de economische groei. Omdat het moeilijker wordt om schulden af te lossen, zullen bedrijven geneigd zijn investeringen uit te stellen.

De Europese Centrale Bank (ECB) probeert daarom al maanden het lage inflatieniveau op te vijzelen door op grote schaal schuldpapier op te kopen. Daardoor komt meer geld in omloop, wat de vraag naar goederen en diensten zou moeten stimuleren.

Door de aanhoudende malaise op de oliemarkt lukt het de ECB echter niet de inflatie structureel te laten oplopen. De centrale bank streeft naar een geldontwaarding van net geen 2 procent op jaarbasis, maar dat niveau lijkt ver uit beeld.

Afgezien van de sterk schommelende prijzen van voedingsmiddelen en energie kwam de inflatie uit op 0,7 procent. Dat is het laagste peil sinds april vorig jaar. Deze zogeheten kerninflatie bedroeg in januari nog 1 procent.

Met name dat laatste cijfer vergroot volgens economen Nick Kounis (ABN AMRO) en Teunis Brosens (ING) de kans dat de ECB volgende maand de geldkraan verder opendraait. Tegenstanders kunnen niet langer tegenwerpen dat de lage inflatie alleen het gevolg is van de dalende olieprijzen.

ING rekent op een verdere verlenging van het opkoopprogramma en een verhoging van het maandelijkse bedrag waarvoor schuldpapier wordt opgekocht met 10 miljard euro. Daarnaast verwacht Kounis dat de ECB de rente die banken betalen als zij overtollige middelen bij de centrale bank onderbrengen, verder verhoogt.