Bruidskerk
Hooglied1:5a
„Ik ben zwart doch liefelijk.”
Toen God Zijn Zoon geheel beladen zag met de zonden van Zijn bruid, strafte Hij Hem en deed Hem sterven aan het kruishout. Omdat Christus echter Zijn innig geliefde en altijd gehoorzame Zoon was, wekte de Vader Hem op uit de dood, plaatste Hem aan Zijn rechterhand en gaf Hem alle macht in hemel en op aarde.
De bruid echter zegt eveneens, en met de grootste blijmoedigheid: „Alle koningen en keizerrijken van mijn geliefde Bruidegom behoren ook mij toe, ik ben zowel koningin als keizerin van hemel en van aarde. De bezittingen van mijn Echtgenoot, Zijn heiligheid, Zijn zondeloosheid, Zijn gerechtigheid en Zijn Goddelijkheid, met alle daaraan verbonden kracht en macht, zijn ook mijn eigendom. Zo ben ik heilig, zondeloos, rechtvaardig, en goddelijk. Niets ontbreekt mij. Ik ben liefelijk en schoon, want mijn geliefde Bruidegom is zonder enig gebrek en is schoon en liefelijk.”
Omdat Hij geheel de mijne is, is natuurlijk ook alles wat Hij bezit mijn eigendom, zo stelt de bruid. „Daar Hij heilig is en rein, ben ook ik rein en heilig. Door Zijn zondeloze geboorte heeft Hij de bevlekte geboorte van Zijn in zonden ontvangen bruid geheiligd. Door Zijn zondeloze kindsheid en jongelingschap heeft hij al het onreine, dat Zijn geliefde bruid als kind en maagd aankleefde, rein gemaakt.” Want zó groot is de liefde en de gemeenschap, die tussen de ziel van de oprechte christen en haar Bruidegom bestaat.
Benedetto Fontanini, reformator te Mantua
(”De weldaad van Christus”, 1543)