Kleitabletten leveren nieuwe kennis over Babylonische ballingschap
APELDOORN. Joden kregen tijdens de Babylonische ballingschap de gelegenheid om zich op te werken. Dat tonen de kleitabletten uit het dorp al-Yahudu aan, stelt dr. Caroline Waerzeggers.
De hoofddocent assyriologie aan de Universiteit Leiden sprak dinsdagavond in Apeldoorn op uitnodiging van het genootschap Ex Oriente Lux, dat de studie en kennis van het oude Midden-Oosten wil bevorderen.
Waerzeggers hield een lezing over de vondst van meer dan 200 kleitabletten uit de Joodse gemeenschap ten tijde van de Babylonische ballingschap in de tijd van het Oude Testament. Deze kleitabletten met spijkerschrift, die ongeveer twintig jaar geleden opdoken, zijn illegaal opgegraven. Via de zwarte markt belandden de teksten bij drie verzamelaars van judaïca. Inmiddels zijn er 114 teksten gepubliceerd.
De teksten werpen nieuw licht op de ballingschap, waarover weinig in de Bijbel staat, aldus de specialist. Aanvankelijk twijfelde ze of de kleitabletten authentiek waren, maar inmiddels is ze overtuigd van hun echtheid.
Al-Yahudu betekent Jeruzalem, of stad van Juda. De naam staat volgens Waerzeggers voor een dorp in Babel dat door ballingen uit Jeruzalem zo genoemd werd.
Uit de kleitabletten blijkt dat ballingen in Babel nieuw ontgonnen land kregen toebedeeld. Dat moesten ze bebouwen, omdat er veel voedsel nodig was voor de grote steden. De grond kregen ze in ruil voor het vervullen van de dienstplicht en andere diensten. „Misschien hebben ze meegeholpen aan de herbouw van de toren van Babel”, opperde de docent.
Er zijn veertig teksten over de familie van de Joodse balling Ahikam, vanaf circa 570 voor Christus tot circa 500 voor Christus. Deze Ahikam was een boer die leefde in de tijd van koning Darius. Hij wist zich op te werken tot ondernemer met een brouwerij van dadelbier. Dat was bestemd voor omliggende grote steden. Na zijn dood verdeelden zijn zonen zijn bezit en kregen daarbij zowel slavinnen als biervaten. Dat de Judeeërs godsdienstig bleven, blijkt voor Waerzeggers uit de namen die met Jahweh te maken hadden, bijvoorbeeld Rapa Yama, dat ”Jahweh genas” betekent. Verder zijn er in deze Judese gemeenschap maar weinig echt Babylonische namen te vinden.
Waerzeggers stelde dat de ballingen behoorlijk wat vrijheid hadden. Zo kregen ze gelegenheid om te verhuizen of handel te drijven. Waerzeggers acht het mogelijk dat ze in Babylonië een gebedshuis gehad hebben.