Kwetsbare houding zegenrijk voor gereformeerde gezindte
Het is opvallend dat in de gereformeerde gezindte de rechtvaardiging van de goddeloze wordt gepredikt, maar onzichtbaar is in de gemeente, stelt ds. A. J. Mensink.
Dr. A. J. Kunz schreef een zeer lezenswaardig artikel over kwetsbaarheid (RD 13-2). Laat niemand zijn pleidooi afdoen als een zoveelste, eigentijdse roep om authenticiteit als dé vorm van doeltreffende communicatie. In de kerk moeten we verre blijven van de wereldse emo-talk, waarin men kickt op de presentatie van het persoonlijke, liefst intieme leven. Hoe pikanter de boodschap, des te geboeider de hoorders. Terecht wijst dr. Kunz deze vorm van kwetsbaarheid af. De vraag naar geheiligde kwetsbaarheid blijft echter staan. Ik zou enkele lijnen willen trekken naar de reformatorische kerk en gemeenteleden.
Dr. Kunz stelt de vraag of wij in de gereformeerde gezindte wel raad weten met kwetsbaarheid. Er lijkt onder ons een cultuur te zijn ontstaan waarin wij onze gebrokenheid en aanvechting verbergen. Dat kan voortkomen uit angst, maar ook uit schaamte. En dat is te begrijpen. Voor onze zwakheid en zonden schamen wij ons en dan kiezen we vaak net als David de weg van de minste weerstand: het zwijgen (Ps. 32:3).
De drang tot zwijgen vermeerdert zich als je er niet zeker van bent hoe de ander zal reageren, of als je voor jezelf zeker meent te weten dat je eerlijke belijdenis zal worden veroordeeld. Neem bijvoorbeeld de ouders van wie kinderen afhaken of andere wegen kiezen. Je voelt je door de gemeente bekeken; men zal wel zeggen: „Ze hebben er niet genoeg aan gedaan, ze waren niet consequent en principieel genoeg.” Zo wordt er ook met psychische nood wel omgegaan, of met vragen van iemand die de secularisatie tot in zijn hart voelt doorvreten. In een klimaat van veroordeling is kwetsbaarheid onmogelijk.
Als ik me niet vergis, verbergen wij in de gereformeerde gezindte vreselijk veel gebrokenheid voor elkaar. Als een kwetsbaar mens onze kerkdiensten binnenloopt, ziet hij wellicht veel onkwetsbare, onkreukbare mensen; keurig en voorbeeldig in daad, gewaad, gepraat en gelaat. Het Evangelie is blijkbaar voor de keurige mensen, voor mensen die je door een ringetje kunt halen – maar niet voor een mislukte, gestruikelde voorbijganger die zijn leven zich bij de handen zag afbreken.
Hier wordt het spannend: de rechtvaardiging van de goddeloze wordt gepredikt, maar zij is onzichtbaar in de gemeente. Er is namelijk niets goddeloos aan de gemeente te zien en te horen, niets dat roept om genade en ontferming van Boven. We zijn zo netjes geworden. De Heere zoekt het verlorene, maar waar ís het verlorene? Het verlorene presenteert zich als het zoekende of misschien zelfs als het gevondene. Maar niet als het goddeloze.
We zullen nog een stap dieper moeten gaan. Als het in het Woord van God werkelijk gaat om zonde en genade, om schuld en vergeving, hoe komt het dan dat er in de gemeenten zo weinig écht zonden worden beleden? Als Jakobus schrijft dat we elkaar de misdaden moeten belijden (Jak. 5:16). Hebben we daar voorbeelden van? Er is in de gemeente veel zonde, maar wie wil zondaar zijn?
Davids Psalm 51 is een publieke belijdenis – over kwetsbaarheid gesproken! Maar onder ons wordt vaak niet meer gezegd dan „er zijn wat dingen niet goed geweest”, of „we hebben elkaar pijn gedaan.” Het concrete belijden van zonden aan elkaar wordt weinig gevonden. Met als gevolg dat er ook weinig echt vergeven wordt. En zo houden we de vicieuze cirkel van onkwetsbaarheid en zelfhandhaving in stand. Grote woorden als de rechtvaardiging van de goddeloze, genade en vergeving worden ijle begrippen en dode waarheden. Dat wat van Godswege geloofwaardig is, wordt ongeloofwaardig. En wat lopen wij daardoor schandelijk veel zegen mis!
Na het lezen van het artikel van dr. Kunz dacht ik aan Paulus’ woorden: „Wij hebben deze schat in aarden vaten.” Laten wij niet doen alsof we vaten van goud zijn. Wij zijn zo lek als een mandje, met scheuren en barsten. Als de Heere in Zijn genade ons niet vasthoudt en aanneemt, zijn we werkelijk niets. Me dunkt dat het met het oog op onze jongeren én met het oog op onze roeping in deze wereld bittere noodzaak is dat wij het genadewoord van Christus in de praktijk doorleven.
In dat licht zie ik ook de toenemende behoefte in de gemeente aan biechten: om vertrouwelijk het hart en het geweten vrij te maken van last en zonde, vanuit het geloof dat gebiechte zonden vergeven zonden zullen worden. Die biechtstoel hoeft niet in het kerkgebouw te staan: het is de stoel en de bank waarop u tijdens het huisbezoek zit. Ik geloof de rechtvaardiging van de geseculariseerde; gezegende kwetsbaarheid!
De auteur is hervormd predikant te Krimpen aan den IJssel.