Ds. Willem Glashouwer: Van agnost tot voorvechter van Israël
Hij groeide op in een hervormd predikantsgezin, maar moest lange tijd niets van het christelijk geloof hebben. Tot de Heere hem radicaal stilzette tijdens een nachtelijke openbaring. Ds. Willem Glashouwer: „Ik werd wakker en bevond mij lovende en prijzende de drie-enige God.”
Boeken domineren de Amersfoortse woonkamer van ds. Glashouwer, waaronder een flink aantal van eigen hand. Regelmatig onderbreekt hij het gesprek om een exemplaar uit de kast te halen. Behalve veel theologie, domineren talloze geschriften over Israël. Niet verbazend, want ds. Glashouwer was twaalf jaar voorzitter van de stichting Christenen voor Israël en sinds 1999 voorzitter van Christians for Israel International.
Zijn boek ”Waarom Israël?” (2007) was een doorslaand succes en werd in 35 talen vertaald. Dat is de reden dat ds. Glashouwer aan de lopende band uit de hele wereld uitnodigingen krijgt om lezingen over zijn pennenvrucht te houden. „Van Zuid-Korea tot Brazilië en van China tot Zuid-Afrika. Het is verbazend. Ik was ooit in Wladiwostok, in het uiterste oosten van Siberië. Daar zag ik tot mijn verbazing een exemplaar in het Russisch liggen.”
Vooral de terugkeer van het Joodse volk naar Israël ziet ds. Glashouwer als de bijzondere leiding van God met Zijn verbondsvolk. „Het is tijd dat Israël naar huis terugkeert. God is de wereldgeschiedenis aan het voortstuwen naar het grote einddoel: de komst van Zijn Koninkrijk. Ik vind het mooi als ik een klein radertje daarin mag zijn.”
U bent inmiddels de zeventig gepasseerd. Wordt het niet tijd om het wat rustiger aan te doen?
„Ik zou dat graag willen. Maar dan klap ik mijn laptop open en zie weer een nieuwe uitnodiging. Zeg dan maar eens nee. Ik gooi echt geen pijltje op de kaart voor mijn volgende bestemming. Het wordt gewoon op mijn pad gebracht. Hoewel ik een hekel aan reizen heb, doe ik het met grote vreugde. En stiekem ben ik ook wel jaloers op mezelf dat ik het mag doen. Ik merk dat er beslag op mensen komt, dat zij een besef krijgen dat er zich een geestelijke strijd rond Israël afspeelt. En dat men gaat bidden voor het Joodse volk. Het is geweldig dat de belangstelling daarvoor wereldwijd toeneemt. En ik weet tegelijkertijd ook dat de machten der duisternis een gloeiende hekel hebben aan wat je doet.”
Kreeg u die liefde voor Israël en het Joodse volk van huis uit mee?
„Ik ben in de oorlog geboren. Mijn vader heeft twee keer gevangengezeten, onder andere omdat hij ervan verdacht werd Joden in huis te hebben verborgen. Na de oorlog werd er niet veel meer over gesproken. Wél kregen we de haast vanzelfsprekende liefde voor het Joodse volk mee. Corrie ten Boom heb ik na de oorlog gekend als tante Corrie, die wel bij ons thuis op bezoek kwam.”
Maar van dat geloof moest u in uw jonge jaren juist niet zo veel hebben.
„Ik groeide op in het Amsterdam van de jaren 50 en 60. Het was de periode van het existentialisme. Sartre sprak me erg aan. Ik was ervan overtuigd dat de Bijbel historisch gezien volstrekt onbetrouwbaar was. Ik was het wel eens met Feuerbach. Hij stelde dat God een projectie is. Een kapstok om je problemen aan op te hangen als je er zelf geen raad mee weet.
Ik had aan drie personen genoeg voor mijn wereldbeeld. Darwin verklaarde de werkelijkheid. Marx liet zien hoe je tot een rechtvaardige en sociale maatschappij komt. En Freud wees de weg naar een innerlijk gelukkig leven.”
Toch bleef u wel naar de kerk gaan.
„Ik ging wel naar de kerk en zat dan meestal achterin. Ik deed dat voor mijn ouders. Als predikantsgezin wordt er toch extra op je gelet. Ik was ook niet opstandig, maar het zei me op een gegeven moment allemaal niets meer. Ik heb ook geen herinnering aan een kindergeloof.”
U bent eerder wel getypeerd als atheïst. Kunt u zich in die benaming herkennen?
„Ik zou mezelf in die periode meer als agnosticus dan als atheïst willen typeren. Ik reed mijn vader in die tijd vaak als hij uit preken ging. Mijn vader was bijna blind. Wij als kinderen moesten hem, zodra we ons rijbewijs hadden, door het land rijden naar de vele spreekbeurten die hij overal hield. Eens ging er een zendeling uit het Midden-Oosten mee die bij ons logeerde. Na de dienst vroeg hij me wat ik ervan vond. Ik zei: Ik ben eigenlijk erg kwaad. Het is ten eerste niet waar wat hij zegt. En ten tweede overdondert hij het publiek met zijn persoonlijkheid. Nou, de temperatuur in de auto daalde zienderogen.
Na een week van uitvoerige discussies zei die zendeling ten slotte tegen me: Het heeft geen zin om verder met jou te discussiëren. Maar volgens mij ben je geen erg gelukkig mens. Ik kan je echter één advies geven: neem de proef op de som. Geef je radicaal over aan God en Christus.
Ik vroeg: Waarom? Als zij bestaan, zijn ze toch ook in staat zich aan mij te openbaren – indien zij dat willen? Waarom moet ik mij overgeven? Hij zei: Dat hebben ze al gedaan. God heeft Zich geopenbaard in Zijn Zoon. En Christus heeft Zichzelf overgegeven tot in de dood. Uit liefde voor jou, opdat jij niet verloren gaat. Nu is het jouw beurt. Ik heb mijn auto aan de kant gezet en heb gebeden: God, als U bestaat, dan geef ik me radicaal over. Er gebeurde niets.”
Dat was voor u de eindconclusie?
„Ja, althans dat dacht ik. Die nacht werd ik wakker. En ik kan het niet anders uitdrukken: ik bevond mij lovende en prijzende de drie-enige God. Ik was totaal confuus. De nacht daarop gebeurde het weer, maar dit keer veel krachtiger. De derde nacht opnieuw, maar zo intens dat ik zei: Stop Heere, ik ben maar een sterfelijk mens. Nu weet ik dat U bestaat.”
Had u op dat moment ook het gevoel dat uw zonden vergeven waren?
„Dat stond niet voorop. Het was voor mij een geweldige godservaring. Weten dat Hij uit liefde je zonden wil vergeven. Ik had niet zo’n best leven geleid, dus ik had veel goed te maken. Zoals Zacheüs, die alles wat hij had gestolen vierdubbel weder gaf. Ik had ook mijn ouders veel verdriet gedaan.”
De Heidelbergse Catechismus spreekt duidelijk over ellende, verlossing en dankbaarheid. In die volgorde.
„Het begon bij mij met verlossing en dankbaarheid. Daarna leerde ik steeds dieper mijn ellende kennen. Het was een wedergeboorte en bekering tegelijk. Van daaruit groeide steeds meer het besef dat in mij niets goeds woont. En dat geeft weer een steeds groter besef van Gods liefde en de betekenis van het kruis.
Ik ging weleens naar de kerk in Maartensdijk. Op een avond stond de predikant op de stoep. Ik kom op huisbezoek, kondigde hij aan. Er ontspon zich een gesprek waarin ik enthousiast getuigde hoe geweldig het is om Christus te kennen. Op het laatst zei hij: Ik kan het niet uitsluiten, want bij Smijtegelt is het ook zo gegaan. Maar ik moet u waarschuwen dat er ook veel mensen zijn die met een ingebeelde Christus naar de hel gaan.”
Dat was even slikken?
„Ja, in eerste instantie wel. Tegelijkertijd moeten we ook bedenken dat de duivel maar één ding wil: mensen weghouden bij Christus. Hoe? Dat interesseert hem niet. Door het leiden van een liederlijk leven of door atheïsme. Maar ook door een prediking waarin voortdurend wordt gezegd: Je mag Christus niet aannemen, want Hij moet je geschonken worden.”
U ging na uw bekering theologie studeren. Welke theologische ontwikkeling heeft u de afgelopen decennia doorgemaakt?
„Ik heb met heel veel respect en plezier de christelijke traditie bestudeerd. Ik heb ook van alles in de kast staan: van Kohlbrugge en Lloyd-Jones tot Gunning. Maar ik heb één ding van mijn vader geleerd: je moet altijd weer terug naar de Bijbel.
Discussies probeer ik altijd vragenderwijs te voeren. Net als Socrates altijd maar vragen aan zijn leerlingen bleef stellen. Als denker heb ik me zo ontwikkeld en in die openheid sta ik nog steeds. Ik heb alleen stellige overtuigingen als er wezenlijke zaken achter liggen.”
Hoe zou u uw karakter omschrijven?
„Mijn moeder zei altijd dat ik een uiterst beminnelijk ventje was. In de box konden ze me ongestraft al het speelgoed afnemen. Ik geloof dat ik nog steeds een vriendelijke, open instelling heb.”
Windt u zich dan nooit op?
„Ik kan me boos maken over onrecht, lelijkheid, leugens. En over kwaadaardigheid, zoals geniepige streken en aan elkaars stoelpoten zagen.”
En over Israël toch zeker?
„Zeker. Vooral over de stroom berichten in de media waarin je de Jodenhaat gewoon proeft. Het RD is daarin een weldadige uitzondering. En ik erger me in de kerken aan de vervangingstheologie. In de Nadere Reformatie werd het mysterie van de verkiezing van het Joodse volk nog overeind gehouden. Ook bij de puriteinen, oude schrijvers en in het Reveil komt het terug.
Enkele decennia geleden dachten we dat we van de vervangingstheologie verlost waren, maar ze is nooit weggeweest. Ze zit in het bloed van de kerk.”
Nu windt u zich toch op.
„Die vervangingstheologie moet met wortel en tak worden uitgeroeid. Het is niet slechts een foute theologie, maar een zonde tegen God. De verbonden die God met het Joodse volk heeft gesloten, zijn eeuwigdurend. Hij heeft er Zijn Naam aan verbonden – en liegen kan Hij niet. God heeft acht verbonden met het Joodse volk gesloten, waarvan zeven zonder voorwaarden.”
Hoe moet je Israël anno 2016 dan theologisch benaderen?
„Als je Israël theologisch wilt benaderen, moet je eerst een hoop puin ruimen. De kerk was er snel klaar mee. Er is het oude verbond met Israël en het nieuwe verbond met de kerk, zei men. En dat is het dan. Het aardse Jeruzalem moet geestelijk worden verstaan als het hemelse Jeruzalem. En de woestijnreis van het volk Israël is alleen maar een afschaduwing van de geestelijke reis naar de hemel. Wij zijn het, zei de kerk. Dat is het toppunt van arrogantie.
Lees Hebreeën 8:13. Het oude verbond is oud gemaakt en nabij de verdwijning. Dat zal Israël gaan verstaan als gans Israël de openbaring aangaande de Heere Jezus heeft ontvangen. Maar er staat niet dat het verbond met het Joodse volk al ís verdwenen. Dat ‘suddert’ door naar de grote uitgang: de definitieve komst van Gods Koninkrijk. God is in onze dagen begonnen alle verbonden tot vervulling te brengen. Daar heeft Israël alles mee te maken.”
Hoe kijkt u in dat verband tegen de bekende tekst uit Romeinen 11 aan: En alzo zal geheel Israël zalig worden?
„Gans Israël is voor mij de laatste generatie van de dan levende Joden – voor de wederkomst van Christus. Lees Zacharia 12. Paulus denkt in Romeinen 11 na over Israël; niet over de kerk. Paulus kreeg mogelijkerwijs zijn openbaring van Jezus Zelf, want hij zegt dat hij het Evangelie niet van Petrus en Jakobus heeft, maar dat Christus hem Zelf geleerd heeft. Paulus deelt in Romeinen 11 het mysterie van de gedeeltelijke doofheid en blindheid van Israël mee met de woorden die Mozes al in Deuteronomium 29 daarover sprak. Maar als de volheid der heidenen zal zijn ingegaan, wordt dat anders.”
Levensloop Willem J. J. Glashouwer
Willem J. J. Glashouwer werd op 16 november 1944 geboren in Hellendoorn als zoon van predikant en EO-voorzitter Willem Glashouwer sr. In de voetsporen van zijn vader ging hij theologie studeren in Groningen en Utrecht. Hij presenteerde verschillende rtv-programma’s. Ds. Glashouwer diende als predikant de gemeenten van Tull en ’t Waal en Honswijk (1989) en Katwijk aan Zee (1992). Door Karel van Oordt werd hij gevraagd als voorzitter van Christenen voor Israël. Sinds 1999 is hij voorzitter van de internationale tak van CvI. Ds. Glashouwer is getrouwd met oud-omroepster Marianne van der Lugt. Zij kregen vier kinderen.