Kabinet kan niets anders dan rit uitzitten
Het kabinet-Rutte/Asscher kraakt en piept door tot de verkiezingen van mei 2017, in de hoop dat er in het resterende jaar een wonder gebeurt, betoogt dr. Peter van der Heiden.
Sinds het kabinet-Rutte II in 2012 aantrad, bevinden de coalitiepartijen VVD en PvdA zich in een electorale vrije val. De peilingen laten vrijwel vanaf dag één een steile neerwaartse lijn zien. Bij de tussentijdse verkiezingen voor gemeenteraden en Provinciale Staten werd dit verlies ook tastbaar.
Nu is het bepaald niet ongebruikelijk dat regeringspartijen aan populariteit inboeten gedurende de rit, maar het tempo en de mate waarin dat nu gebeurt zijn uniek in de parlementaire geschiedenis – zelfs voor de periode na 2002, die door het Parlementair Documentatiecentrum wordt aangeduid als het tijdvak van de instabiliteit. Van de 79 zetels waar de coalitie mee begon, is virtueel nog maar minder dan de helft over. De vraag dringt zich op wat VVD en PvdA nog bij elkaar denken te kunnen vinden.
Met het vooruitzicht van verkiezingen over ruim een jaar zal menigeen op beider partijbureaus zich achter de oren krabben of het wel zo verstandig is om met deze regeringscombinatie de verkiezingen in te gaan. Vooral de PvdA-partijstrategen zullen met een schuin oog terugkijken naar 2010, toen de sociaaldemocraten ook abominabel scoorden in de peilingen maar na een kabinetscrisis en met een nieuwe lijsttrekker toch een goede stembusuitslag haalden. Waarom niet weer een dergelijke move gemaakt?
Kiezersgunst
Voor de continuïteit van het beleid hoeft dit kabinet niet te blijven zitten. In de eerste plaats is het kabinet inhoudelijk feitelijk al geruime tijd uitgeregeerd – het regeerakkoord is uitgevoerd en er staan geen nieuwe projecten meer op stapel die langer aanblijven noodzakelijk maken.
In de tweede plaats moest en moet ieder regeringsinitiatief door een zodanige oppositionele gehaktmolen dat er nog nauwelijks sprake was van een beleid van Rutte II, maar eerder van een breed gedragen middenbeleid.
Lange tijd lijken VVD en PvdA erop gehoopt te hebben dat met economisch herstel ook een zekere mate van herstel van de kiezersgunst zou intreden. In een variatie op ”eerst het zuur, dan het zoet” van Ruttes voorganger Balkenende ging men er binnen deze partijen van uit dat de onlust van het electoraat vooral gebaseerd was op de door de economische crisis noodzakelijke ingrepen en hervormingen, een onlust die gesust zou kunnen worden als de ingrepen vrucht zouden afwerpen in koopkracht en werkgelegenheid.
Het lijkt er echter op dat de kiezersafkeer niet zozeer door economische, maar door culturele factoren wordt veroorzaakt, waarbij de toevloed van vluchtelingen de hoofdrol speelt. Dát is het punt waarop wordt gepolariseerd, en dát is het punt waarop het kabinet geen antwoord heeft. Dat antwoord kán het ook nauwelijks hebben, omdat het is gevormd uit twee partijen die hierover ideologisch diametraal verschillende opvattingen hebben. En waar dit geen onderwerp is dat zich leent voor een ‘uitruil’ –de methode waarop het kabinet tot een regeerakkoord kwam omdat het niet tot compromissen in staat was– zou de enige uitkomst de status quo kunnen zijn: niets doen en afwachten, precies het verwijt dat het kabinet van alle kanten gemaakt wordt, maar het luidst natuurlijk van PVV-zijde.
Revolte
Het is diezelfde PVV die ervoor zorgt dat PvdA en VVD zo lang mogelijk willen blijven doorregeren. Een blik op de peilingen leert dat het na verkiezingen zomaar eens gedaan kan zijn met regeren in het midden – een PVV van veertig zetels zal moeilijk van het pluche te houden zijn, zeker als alle andere partijen significant kleiner zijn.
De uitspraak van Wilders dat het in zo’n geval buitenspel zetten van zijn partij zou leiden tot een revolte mag dan onfris zijn, feitelijk zou het mij niet verbazen als hij klopt. De aanhang van de PVV heeft recentelijk laten blijken de principes van de parlementaire democratie niet al te nauw te nemen wanneer een democratisch besluit anders uitvalt dan PVV’ers zouden wensen. Ik verwacht niet dat zij daarvoor een uitzondering maakt wanneer het een kabinetsformatie betreft. Op zijn minst zal een volgend kabinet, wanneer dat wordt gevormd zonder de PVV na verkiezingen waarbij Wilders de grootste fractie heeft, voor een groot deel van de bevolking geen legitimiteit hebben – hoezeer de democratische spelregels de totstandkoming van een dergelijk kabinet ook toestaan.
Het is deze angst die het kabinet de rit zal laten uitzitten: het duivelse dilemma tussen een volgend kabinet mét de PVV, of een kabinet zonder – dat gegijzeld en uitgedaagd zal worden door een grote groep woedende PVV-aanhangers.
En dus kraakt en piept het kabinet-Rutte/Asscher door tot de verkiezingen van mei 2017, in de hoop dat er in het resterende jaar een wonder gebeurt. Rutte zal volop inzetten op zijn voorzitterschap van de EU, met als doel een Europese oplossing te vinden voor de vluchtelingenstroom die afdoende is om de PVV de wind uit de zeilen te halen.
Veel zal het echter niet helpen. Waar de regeringspartijen in de peilingen schommelen tussen de 25 en 37 zetels (samen!), is het een illusie om te denken dat het nog goed komt in één jaar tijd. Niet dat dat wat uitmaakt. Zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat PvdA en VVD samen 76 zetels halen, zal een voortzetting van dit kabinet door geen van de deelnemers overwogen worden. Een volgend kabinet zal zeker weer een politieke signatuur hebben – en die is zeker niet links.
De auteur is politicoloog en parlementair historicus aan de Radboud Universiteit Nijmegen.