Wessel Gansfort: een ”groot licht” uit Groningen
Als zoon van een arme bakker uit de stad Groningen zou Wessel Gansfort (1419-1489) geen grote toekomst hebben gehad als niet een dame uit de hogere stand zich het lot van deze begaafde jongen had aangetrokken.
De late middeleeuwen kende bijzondere mensen: niet alleen deze rijke vrouw, maar ook deze jongen uit een lager milieu. Hij heeft wegen gewezen die een betere route voor kerkherstel aangaven dan de meeste heren van de Rooms-Katholieke Kerk. Bij hem verneemt men hoe er snaren gaan trillen die later bij iemand zoals Luther versterkt doorklinken.
Het leven van Wessel Gansfort (oudere spelling: Ganzevoort) beslaat met de jaren 1419 tot 1489 een groot deel van de 15e eeuw – een periode die kerkhistorisch vol zat met spanningen en met hervormingsplannen.
Gansfort werd geboren als zoon van broodbakker Harmen Gansfort uit de Herestraat te Groningen. De Tsjechische theoloog Jan Hus was nog maar vier jaar eerder verbrand. En in Bohemen brandde intussen het vuur van de wraak bij de hussieten.
De Bijbel die de kerk voorschreef was qua vertaling toe aan een grondige vernieuwing, maar de vernieuwing voor het hele kerkvolk kwam stukje bij beetje tot stand door particulier initiatief. Voor de massa bleef de officiële Bijbel een gesloten boek.
Maar er gloorde hoop: in de kringen van de moderne devotie was er een begin gemaakt met een vroom leven dat zich richtte op een eenvoudig bestaan volgens de Bijbel en tegelijk op de naasten voor pastoraat, ziekenzorg en onderwijs. Daarbij ontwikkelden de devoten geleidelijk zoiets als een eigen theologie, die kritisch stond tegenover de praktijken van de heersende theologen van de scholastiek. De invloed van de moderne devotie –begonnen in het IJsseldal– was Europees gericht.
De eerste signalen van renaissance en humanisme uit Italië waren voor menige geleerde reden genoeg om zich erin te verdiepen en zich ermee te verenigen. Maar wat zou de kerk ermee doen?
Slechts het werk van individuele denkers en werkers wekte de gedachte dat de toekomst er beter uit zou gaan zien. Zo’n denker was Wessel Gansfort.
Eerste vormingsjaren
De start van de vorming van de jonge Gansfort begon goed op gang te komen door het gulle gebaar van de rijke Oda Jarges, geboren Clant, burgemeestersvrouw in Groningen: zij nam de kosten van Gansforts vervolgopleiding voor haar rekening. Daardoor kreeg hij in Zwolle onderricht op hoger niveau, bij de broeders des gemenen levens. Hij woonde in het fraterhuis van de broeders.
Gansfort zal dan ook met een zekere regelmaat contact hebben gehad met bekendste devoot, Thomas a Kempis, die in het klooster op de Agnietenberg woonde. Diens bekende werk ”De imitatione Christi” (Over de navolging van Christus) verscheen voor het eerst in een handschrift van 1441 – Gansfort zal het toen ongetwijfeld gelezen hebben. Hij vereerde de auteur sterk. Het is intussen niet zeker dat Gansfort in Zwolle ook als leraar heeft gediend. Maar alles bij elkaar genomen waren zijn Zwolse jaren van fundamentele betekenis voor zijn verdere levensgang.
Universitaire studie
Gansfort had niet het voornemen zich terug te trekken in een klooster – zelfs niet op de Agnietenberg. Hij koos voor de universiteit. Zijn eerste keus was Keulen, waar hij zich in 1449 liet inschrijven. Drie jaar later werd hij meester in de vrije kunsten. Daarna maakte hij een academische rondreis door Europa. Die bracht hem in Parijs, Heidelberg, Keulen, Leuven en Rome. Hij leerde ondertussen Grieks en Hebreeuws, maar ook Chaldeeuws en Arabisch. Tevens was hij kundig op het gebied van de medicijnen. Hij kreeg de bijnaam Lux Mundi, Licht der wereld. Of hij die naam gewaardeerd heeft, valt te betwijfelen. Intussen bleef Gansfort gewoon magister, meester; tot een promotie in een van de faculteiten is het nooit gekomen.
Gansfort was een meester in het disputeren. Met grote slagvaardigheid wist hij zijn tegenstander met scherpzinnige redeneringen te confronteren die deze noodzaakten tot een even logische reactie. Zo kreeg Gansfort de bijnaam ”magister contradictionis” (meester van de tegenspraak). Vooral in Parijs heeft hij zijn kundigheid daarin bewezen. In een strijd tussen filosofen wist hij veler ogen te openen voor de halsstarrigheid van de scholastiek en zo de geesten voor te bereiden op een meer onbevangen manier van het lezen van klassieke teksten, waaronder de Bijbel.
De kerkleer
Gansfort kende de kerk te goed om er kritiekloos aan voorbij te lopen. Hoewel hij op hoofdpunten instemde met de leer van de transsubstantiatie (de wezensverandering van brood en wijn in lichaam en bloed van Christus), stelde hij wel dat Christus ook buiten het sacrament lichamelijk aanwezig is. Ook was Gansfort inzake de leer van de rechtvaardiging een zoon van de Rooms-Katholieke Kerk. Hij geloofde dat goede werken ertoe deden om de eeuwige zaligheid te verkrijgen. Op andere punten was hij kritisch: hij had geen goed woord over voor priesterbedrog, aflaathandel en ander geldelijk gewin dat de geestelijkheid zich permitteerde. Voor Gansfort was de Bijbel de enige autoriteit – zowel voor de hoge als de lagere geestelijkheid alsook voor de leden van de kerk, die echter weinig Bijbelkennis hadden. De leer van de onfeilbaarheid van de paus (en ook van de concilies) vond hij beslist verwerpelijk.
Terug in Groningen
Omstreeks 1475 keerde Gansfort terug naar de noordelijke Nederlanden, waar hij eerst in het fraterhuis van Zwolle woonde en aan de school van de moderne devoten lesgaf. Later ging hij weer naar Groningen, waar hij vast verblijf kreeg in het clarissenklooster. Vandaar toog hij geregeld naar het klooster van Aduard om deel te nemen aan de discussies over zijn ”onorthodoxe” leerstellingen. Deelnemers waren zijn jongere en zeer geleerde vriend Rudolf Agricola, Henricus van Rees (abt van het klooster), de onderwijshervormer Alexander Hegius uit Deventer, Johannes Oostendorp, schoolbestuurder van Hegius’ school, Rudolf Langius (van Langen) uit Münster en veel minder bekende jongere kloosterlingen. Deze groep kreeg van Gansfort de dringende raad om de Bijbel te lezen.
De opvattingen van Gansfort waren voor de orde der dominicanen aanleiding om zijn geschriften te vernietigen. Zijn invloed moest worden ingedamd. Maar deze actie had weinig resultaat, alleen al omdat David van Bourgondië als bisschop van Utrecht zijn beschermer was. Deze had Gansfort een tijdlang in dienst gehad als lijfarts.
Geschriften van Gansfort
De werken van Gansfort zijn niet volledig bewaard gebleven. Het is de dominicanen na de dood van de grote geleerde toch nog gelukt, aldus Gansforts belangrijkste biograaf Albert Hardenberg, om een aantal geschriften te verbranden. De overgebleven werken zijn niet erg ordelijk bewaard. Een bekend werk was zijn ”Farrago” (mengelingen), namelijk bijdragen van reformatorisch getinte opvattingen met kritiek op de Rooms-Katholieke Kerk(leer). Dit werk is vaak herdrukt, met name in de tijd en op wens van Luther. De ”Farrago”werd op het concilie van Trente (1545 en volgende jaren) op de lijst van verboden boeken geplaatst.
De volgende belangrijkste thema’s daarin werden aan een kritisch oordeel onderworpen:
lde feilbaarheid van de paus; hij zou berispt moeten worden als hij niet volgens de Schrift spreekt; lgelovigen zijn knechten van God, niet van de paus; lde overheid en de vraag naar het recht van verzet; lde eenheid van de katholieke kerk; lde liefde tot God en tot de medemens; lhet sacrament van de boete; lde aflaat; lde heiligenverering; lhet vagevuur.
Luthers waardering
In 1522, in de beginjaren van de Reformatie, schreef Luther een voorwoord in een heruitgave van Gansforts geschrift ”Farrago”. Luther schreef opvallend waarderende woorden die op een sterke geestelijke verwantschap met Gansfort wezen. Luther: „Indien ik Wessel van tevoren had gelezen, zou het mijn vijanden kunnen toeschijnen, dat ik alles aan hem had ontleend, zozeer stemt de opvatting van ons beiden overeen.” Waar dit precies op slaat is niet goed meer op te helderen, maar de kwesties die een rol speelden (bij Luther en bij Gansfort) hadden betrekking op de onfeilbaarheid van de kerk, speciaal van de paus en de concilies, en ook een groot aantal misbruiken en wantoestanden bij de geestelijkheid. De strijd daartegen moest plaatsvinden met de Heilige Schrift, die alleen onfeilbaar was en dus het hoogste gezag vormde voor de geestelijkheid en voor alle gelovigen.
Avondmaalsbrief
Ten aanzien van het avondmaal en de betekenis van de instellingswoorden door Christus nam Luther deels een ander standpunt in dan Gansfort, althans gerekend naar de (al of niet volledige) weergave van diens visie in de bekende avondmaalsbrief van mr. Cornelis Hoen. Deze heer was rechtsgeleerde in Den Haag die de beschikking had gekregen over de nalatenschap van deken Jacobus Hoeck te Naaldwijk, ooit bevriend met Gansfort. In de stukken die Hoen onder ogen kreeg bevond zich de verhandeling van Gansfort, getiteld ”De Sacramento eucharistiae”, ”Over het sacrament van het avondmaal”. Daarin werd een pleidooi gehouden voor het geestelijk genieten van Christus’ lichaam en bloed. Het accent kwam minder te liggen op de transsubstantiatie, en meer op de geestelijke betekenis van de woorden: ”Dit is Mijn lichaam” en ”Dit is Mijn bloed”.
Het is mogelijk dat dit woorden van Cornelis Hoen zelf zijn, in zijn traktaat dat we kennen als de avondmaalsbrief. Deze brief werd later door Hinne Rode aan enkele reformatoren overgebracht. Hoe groot de waardering van Luther voor Gansfort intussen ook was, de door Hoen opgestelde brief vond bij hem geen instemming. Luther nam de zwenking in diens gedachten –die beïnvloed leek door Gansfort– naar het geestelijk eten en drinken niet over.
Het werd in 1529 te Marburg duidelijk dat reformatoren zoals Bucer, Oecolampadius en (vooral) Zwingli er wel (grotendeels) mee instemden, waarmee het theologische verschil met Luther en de zijnen zich steeds meer begon af te tekenen. Helaas heeft deze kwestie de hele 16e eeuw door een grote en scheidende rol gespeeld binnen het protestantisme.
Gansfort had veel leerlingen en was een ”groot licht” uit Groningen, tot ver buiten deze stad was zijn Bijbels-humanistische invloed te merken. Voor meerdere reformatorische voorgangers in Europa heeft hij als een schitterend voorbeeld gegolden van Schriftuurlijke vroomheid en nuchterheid.