Weerbaar zijn is getuigen van de Koning
Voor een reformatorische school is weerbaarheid per definitie een belangrijk thema. De scholen zijn opgericht om een dam tegen de tijdsgeest op te werpen.
We wilden voorkomen dat kinderen in de maalstroom van de seculiere samenleving terecht zouden komen om daarin meegezogen te worden. In het isolement lag onze kracht. Dat punt laat ik staan. Tegelijk stel ik de vraag hoe je kunt functioneren in een samenleving die je niet kent, hoe je kunt uitdragen wat het christen-zijn betekent als er geen contact is met andersdenkenden. Is zoutend zout en lichtend licht zijn mogelijk vanuit een reforeservaat? Hoe open of gesloten moet de school eigenlijk zijn?
Secularisatie is overigens niet iets van de boze buitenwereld. Het is een zaak van het hart: waar zijn mijn verlangens op gericht, hoe breng ik de tijd door? Je kunt naar de kerk gaan, uit de Bijbel lezen en op gezette tijden bidden, terwijl je in alles gericht bent op het hier en nu. Je bent dan niet integer, uit één stuk. Maar een gespleten persoonlijkheid. Het zal toch niet zo zijn dat die houding legitiem geworden is in onze gezindte?
Beide aspecten –de boze buitenwereld en het verdorven hart– verdienen de aandacht. Misschien moet het accent wel juist bij het laatstgenoemde liggen: hoe kunnen wij leerlingen vormen om integer en innerlijk weerbaar te zijn? Te leven in overeenstemming met de leer. Nee te zeggen tegen verkeerde verlangens in het hart. Op een geloofwaardige wijze te tonen dat ze hier geen blijvende stad hebben en op zoek zijn naar de toekomende. Zo kwamen wij op het thema voor onze studiedag voor het personeel, vorige week: ”Maak ons weerbaar!”
Wat is weerbaarheid eigenlijk? Kun je weerbaar gemaakt worden? Hoe kan de school daaraan bijdragen? „Maak ons weerbaar!” is een vraag van leerlingen. Ze vinden het verdraaid lastig om tegenover andersdenkenden woorden te geven aan hun overtuiging. Dat bleek wel uit een vraaggesprekje over de zin van bidden en danken voor en na het eten. Als je gesprekspartner bij nul begint –geen enkele kennis van de Bijbel en het christelijk geloof– is dat bijna niet te doen, zo verzuchtte er een. Treffend vond ik het antwoord van een leerling op de vraag wanneer je echt weerbaar bent: als je oprecht gelooft. Weerbaarheid is geen trukendoos waar je naar hartenlust de juiste slimmigheid uit kunt halen om je uit een bepaalde situatie te redden. Het heeft met je houding te maken, je staan in het leven.
De Bijbel ging open bij Romeinen 12: wordt deze wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds. We leerden dat Gods barmhartigheid zo groot is dat ze in het meervoud staat: ontfermingen… We leerden dat het geloof gratis is, alleen uit genade verkrijgbaar. Maar dat leven uit het geloof alles kost: ons lichaam een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande. God neemt geen genoegen met tegenstrijdige verlangens. Hij wil ons hele hart. Dat zou ons meer moeten bezwaren dan het feit dat het zo lastig manoeuvreren is in een seculiere samenleving.
Vervolgens vroegen we ons af hoe het toch kan dat wij het al moeilijk vinden uit te leggen waarom we bidden voor het eten, terwijl de vervolgde kerk er alles voor overheeft om van God te getuigen. We leerden dat het accent op christelijke schooltjes daar vooral ligt op het aanleren van Bijbelkennis: Johannes, want in dat Bijbelboek komt de Zaligmaker het meest nabij. Handelingen, want dat laat zien hoe het Woord verbreid wordt in de wereld. Openbaring, want dat toont dat God regeert en alles in Zijn hand heeft.
„Maak ons weerbaar!” is niet alleen een vraag van leerlingen. Het is ook een gebed. Weerbaar zijn is getuigen van de Koning. Dat kan alleen als je Hem kent, door Zijn Geest. Als dat het geval is, kun je niet meer zwijgen, wat het ook kost. Want dan is niet alleen Zijn eer in het geding, maar ook het behoud van je naaste. Echte weerbaarheid is immers niet los te zien van bewogenheid.
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl