Rechter moet onbevangen en onbevooroordeeld zijn
Meer en meer wordt invulling en zelfs totstandbrenging van het recht overgelaten aan de rechter. Mr. V. V. R. van Bogaert
benadrukt dat het vertrouwen van de burger in de kwaliteit van de rechtspraak daarom van groot belang is. Wanneer men bijvoorbeeld een geschil bij de burgerlijke rechter aanhangig maakt, dient het vanzelfsprekend te zijn dat de rechter die de zaak behandelt, onbevangen en onbevooroordeeld het geschil beslecht. Het beginsel van de rechterlijke onpartijdigheid is een van de pijlers van onze rechtspleging en dient voor de rechter zélf onaantastbaar te zijn, wil zijn oordeel door partijen worden aanvaard.
Of de rechterlijke onpartijdigheid in de praktijk ook daadwerkelijk de vanzelfsprekendheid is die ze in theorie behoort te zijn, is een vraag die met name de laatste tien jaar vrijwel constant in diverse media onder de aandacht is gebracht. De kwestie van de Amsterdamse rechter die een tussenvonnis wees in een zaak waarbij zijn broer betrokken was, is hiervan het recentste voorbeeld.
Dalend vertrouwen
Voorvallen als dat van voornoemde rechter kunnen aanleiding geven tot een dalend maatschappelijk vertrouwen in de rechterlijke macht. Dit vertrouwen kan nog erger worden geschaad indien de rechterlijke macht zelf en/of de politiek geen gehoor geven aan de maatschappelijke bezorgdheid omtrent (het gebrek aan) onpartijdigheid van de rechter.
In het kader van de rechtspleging wordt een groot gewicht toegekend aan het vertrouwen dat de bevolking heeft in de kwaliteit van rechterlijke beslissingen en -daarmee samenhangend- de kwaliteit van het gerechtelijk apparaat.
Zo stond bijvoorbeeld de gehele rechterlijke reorganisatie van de jaren ’90 in het teken van kwaliteitsbewaking, met het oog op behoud van maatschappelijk vertrouwen in de overheid. Dat dit vertrouwen in de rechterlijke macht nog steeds voor de overheid en meer in het bijzonder voor de rechterlijke macht zelf een belangrijke rol speelt, bewijst het onlangs verschenen onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), getiteld ”Vertrouwen in de rechtspraak”, dat in opdracht van de Raad voor de Rechtspraak is geschreven.
Uit dit onderzoek kwam onder meer naar voren dat het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in haar rechtspraak tussen 1981 en 1999 met 16 procent was gedaald. Deze dalende tendens werd trouwens ook in de ons onringende landen vastgesteld. In Nederland daalde het vertrouwen het sterkst gedurende de jaren negentig van de vorige eeuw.
Echter, gezien de veelheid aan variabelen waaraan het maatschappelijk vertrouwen onderhevig is, zijn -zoals uit voornoemd onderzoek blijkt- stevige conclusies en verklaringen hieromtrent moeilijk te geven. Hoewel verder onderzoek naar het vertrouwen in de rechterlijke macht wellicht uiteindelijk tot belangwekkende conclusies kan leiden, is het (politiek) fenomeen van de benadrukking door de overheid van het belang van het publieke vertrouwen in de rechterlijke macht mijns inziens interessanter.
Rol rechter
Wellicht zou een verklaring hiervan kunnen worden gezocht in de veranderde en zich uitbreidende rol van de rechter. Binnen de theorie van de rechtsstaat zoals ontwikkeld tijdens de Verlichting (eind 18e eeuw) was de rol van de rechter beperkt tot het louter toepassen van wetten op een concreet geval, dat wil zeggen op een geschil tussen burgers of tussen overheid en burger. Vanwege de scheiding der machten diende de rechter bij de uitoefening van zijn taak noch instructies te ontvangen van, noch verantwoording af te leggen aan de uitvoerende macht (het bestuur); de rechter diende aldus (staatsrechtelijk) onafhankelijk te zijn.
Echter, deze rechterlijke onafhankelijkheid kon slechts bestaan op voorwaarde dat de rechter volledig gebonden was aan de wet. Rechterlijke interpretatie en verandering van de wet waren daarbij uitgesloten.
Aangezien toepassing van een (wets)tekst zonder enige vorm van uitleg menselijk onmogelijk is, heeft er zich in de praktijk een ontwikkeling voltrokken die wat de rechterlijke bevoegdheidsuitoefening betreft ver verwijderd is geraakt van het hierboven geschetste rechtsstatelijk ideaal van wetstoepassing. Deze praktijk is recht geworden, waarmee ik wil zeggen dat dit door wetgever en bestuur is aanvaard.
Meer en meer wordt de invulling en zelfs de totstandbrenging van het recht overgelaten aan de rechter. Dit alles echter met behoud van de staatsrechtelijke onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
Immuniteit
Bovendien impliceert deze onafhankelijkheid een grote mate van immuniteit: verantwoording binnen het kader van de overheid legt de rechter slechts af binnen de eigen kring, en aansprakelijkheid van rechters in persoon is naar Nederlands recht -op de strafrechtelijke aansprakelijkheid na- niet-bestaand.
Ook een civielrechtelijke aansprakelijkheid van de staat in geval van onrechtmatig rechterlijk optreden is thans nog steeds problematisch. Dat met name de rechterlijke macht veel waarde hecht aan het vertrouwen dat de maatschappij in haar stelt, lijkt een logische consequentie van de leemte die is ontstaan door het wegvallen van het dogmatische fundament onder de rechterlijke onafhankelijkheid (te weten de gebondenheid aan de wet). Probeert men deze leemte op te vullen door het zoeken naar maatschappelijk vertrouwen of is dit een poging de noodzaak van heroverwegingen ten aanzien van de rechterlijke onafhankelijkheid ”onder het tapijt te vegen”?
Dit alles doet echter niets af aan het feit dat vertrouwen in de rechtspraak van groot belang is en dat de rechter in ieder geval ervoor dient te waken dat hij de burger niet de minste aanleiding geeft te twijfelen aan zijn onpartijdigheid binnen het geding.
De auteur is universitair docent algemene rechtswetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen en doet promotieonderzoek naar de (staats)aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak.