Kerk en staat
In toenemende mate wordt de scheiding van kerk en staat aangevoerd als argument om elke uiting van godsdienst in het openbare leven uit te bannen. Een ambtenaar met hoofddoek, het ambtsgebed in de gemeenteraad, een beroep op religieuze argumenten in de publieke discussie, ja zelfs het bestaan van christelijk onderwijs wordt afgewezen als in strijd met de scheiding van kerk en staat.Het feit dat de rechtspositie van het christelijk onderwijs in de grondwet is vastgelegd en daarmee een elementair bestanddeel vormt van ons staatsbestel lijkt in dit verband geen gewicht in de schaal te leggen. Financiering van christelijke instellingen door de overheid is volgens velen gewoon taboe.
In dit verband kan het geen kwaad er op te wijzen dat de scheiding van kerk en staat in onze grondwet niet uitdrukkelijk genoemd wordt. Wel kennen we een verbod op discriminatie wegens godsdienst en heeft eenieder het recht zijn godsdienst individueel of in gemeenschap met anderen vrij te belijden.
Scheiding van kerk en staat blijkt een gevaarlijke leus te zijn. Zeker als daar steeds meer onder gebracht wordt. In de grond van de zaak kan en mag de overheid niet neutraal staan ten opzichte van de religie. Daarin komen immers de meest fundamentele vragen van het menselijk bestaan aan de orde. Een neutrale opstelling leidt gemakkelijk tot een seculiere neutraliteit, die aan iedereen wordt opgelegd.
Gevreesd moet worden dat het steeds meer die kant uit zal gaan. Zolang het CDA in het kabinet zit, valt het misschien nog wel mee. De geestelijke basis van het CDA is echter zo vaag dat we van die partij geen krachtige stellingname kunnen verwachten.
Zo vinden ook CDA-ministers dat het uitspreken van een ambtsgebed aan het begin van een raadsvergadering in strijd is met de scheiding van kerk en staat. Dat geldt voor een gereformeerde minister Donner van Justitie, maar ook voor een man als De Geus, van wie je, gezien het feit dat hij christelijk gereformeerd is, toch eigenlijk een ander standpunt zou verwachten.
Op provinciaal niveau is het ambtsgebed inmiddels overal verdwenen, maar er is gelukkig nog een aantal gemeenten waar men deze traditie in ere houdt. Veelal zijn dat gemeenten waar de christelijke partijen de meerderheid hebben. Soms bleef het ambtsgebed gehandhaafd, omdat ook een of meer raadsleden van de andere partijen niet met deze traditie wilden breken.
In zo’n ambtsgebed wordt gebeden om wijsheid van Boven en belijdt de raad zijn afhankelijkheid van Gods zegen. De bijbelse gedachte dat de overheid regeert bij de gratie Gods, wordt daarin tot uitdrukking gebracht. Dat is geen onbelangrijke zaak, al maakt een ambtsgebed alleen het gemeentelijk beleid nog niet christelijk.
Handhaving van het ambtsgebed riep in sommige gevallen bij een aantal raadsleden veel verzet op. Verzoeken tot vernietiging van dat raadsbesluit leverden echter niets op. In de toekomst zou dat wel eens anders kunnen aflopen. En naarmate in het CDA de gedachte veld wint dat een ambtsgebed toch eigenlijk niet meer kan, zal het ook in de gemeenteraden zelf moeilijker zijn om een meerderheid voor handhaving van het ambtsgebed te vinden.